Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/359

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
351
HET METSELAARS-GILD.

mengsel van klei, gras enz., ter dikte van zeven of acht duimen; hierop worden weder eijeren gelegd, deze dan desgelijks overdekten zoo verder in dier voege, dat elke laag een kleiner getal eijeren bevat en het geheele gebouw dus eene kegelvormige gedaante verkrijgt, waardoor het bestand is tegen den regen, die nu langs de gladde helling kan afvloeijen. Zoo legt derhalve de moeder eene zorg voor hare toekomstige jongen aan den dag, welke men van zulk een wanstaltig en roofzuchtig dier ter naauwernood zoude verwachten, ofschoon bewijzen van moederliefde bij dieren dezer afdeeling, zelfs bij de slangen, geenszins ontbreken.

Doch keeren wij tot de vogels terug. Er zijn onder hen, die, nog meer dan de reeds genoemde, op den naam van metselaars aanspraak maken. Het zijn die, welke tot de familie der zwaluwen behooren. Reeds troffen wij daaronder een mijnwerker aan, maar het meerendeel der zwaluwachtige vogels moet tot het gild, dat wij thans behandelen, gebragt worden. Wie onzer trouwens kent niet de napvormige nestjes, welke

Zwaluw met nestje

Zwaluw met haar nestje.

de buitenzwaluw (Hirundo urbica) onder tegen de kroonlijst, de dakpannen of het vooruitstekend gedeelte der, rieten daken bouwt terwijl de daarmede na verwante boerenzwaluw (H. rustica) voor dergelijke nestjes eene plaats binnen 's huis kiest en daarom ook wel huis- of binnenzwaluw wordt geheeten. Wel verre van de nabijheid des menschen te vreezen, zoeken zij deze veeleer. Ook ziet de boer hen gaarne zijnen stal tot woonplaats

kiezen, omdat zij de insekten wegvangen, die zijne paarden en ander vee plagen. Soms zelfs bouwt deze zwaluw haar nest op plaatsen, waar men zulks