Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/366

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
338
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

zoodat waarschijnlijk wel niemand onder onze lezers geheel onbekend is

De bever

Bever (Castor fiber).

met het verwonderlijk bouwtalent dezer dieren. Toch mogen wij hen hier ter plaatse niet voorbijgaan, maar zullen wij hen veeleer een iets langer bezoek geven, omdat dit bezoek ons welligt eenen dieperen blik in den aard van het instinkt, dat zoovele dieren tot bouwen drijft, zal doen slaan, dan bij de meeste anderen mogelijk is.

Reeds vroeger zagen wij, dat zeer vele der zich door hunne bouwkunst onderscheidende zoogdieren tot de orde der knaagdieren behooren. Ook de Bever behoort tot deze orde. Trouwens reeds op het eerste gezigt herkent men in hem een dier, dat met de ratten verwant is. Hij vertoont zich als het ware als een zeer groote, roodbruin gekleurde rat, maar met een staart van geheel eigendommelijken vorm. Deze is namelijk zeer breed en plat en de achterste helft is met schubben bedekt. Bovendien wijzen de door een vinvlies vereenigde teenen zijner achtervoeten aan, dat het dier gewoon is zich in het water op te houden.

De bevers zijn eertijds veel meer verspreid geweest dan thans. Zij leefden eenmaal in alle Europesche landen, ook in ons vaderland, gelijk sommige plaatsnamen nog getuigen, zoo als die van Beverwijk, Bevervoord, waar zij vermoedelijk menigvuldiger waren dan elders. Onze van talrijke wateren doorsneden bodem, waarop eertijds digte wouden welig tierden, leverde trouwens aan de bevers eene verblijfplaats