Eerst plaatsen zij in den grond eene soort van paalwerk van biezen, die zij met regelmatigheid zamenvlechten. Over dit geraamte hunner woning brengen zij vervolgens de met buffeldrek en drooge bladeren vermengde klei, na dit mengsel eerst met hunne voorpooten goed doorkneed te hebben. Op die wijze ontstaat een gewelf, waarvan de wanden ongeveer een handbreed dik zijn. Daarover heen brengen zij eindelijk een bekleedsel, dat dubbel zoo dik is en uit biezen bestaat, die zeer regelmatig tot eene soort van mat zijn gevlochten.
Ziedaar derhalve eene leemen hut met een rieten dak, door een dier gebouwd! En die hut is zoo stevig, dat, om tot het inwendige door te dringen, de jagers genoodzaakt zijn met een houweel het gewelf open te hakken. Doch het vernuft des diers bepaalt zich niet enkel tot het bouwen eener stevige, gemakkelijke en warme woning. De ondatra's kunnen, gelijk wij zeiden, geen dijken aanleggen; om derhalve tegen het gevaar van overstrooming beveiligd te zijn, voorzien zij de binnenwanden hunner hut van verscheidene trappen, waarop zij de vlugt nemen, wanneer het water de woning binnen treedt. Daar zij geen voorraad verzamelen, graven zij gangen onder en om hunne hut, waardoor zij bij de wortels van waterleliën en andere waterplanten kunnen komen, die hun voornaamste voedsel gedurende den winter zijn. Gemeenlijk zijn deze gangen de eenige weg om naar buiten te komen en is de hut zelve van alle zijden gesloten. Maar indien deze gebouwd is te midden van zeer digte biezen, die hen genoegzaam voor het oog hunner vijanden verbergen, dan laten zij het graven dezer onderaardsche gangen na, en is in de hut zelve eene opening aangebragt, waardoor zij uit- en ingaan. Inderdaad een merkwaardig voorbeeld, hoe ook de dierlijke handelingen, die grootendeels zuiver instinktmatig zijn, zich wijzigen naar de omstandigheden. Dit wordt nog op eene andere wijze bevestigd. De ondatra's bouwen de beschreven woningen alleen in de noordelijke streken van Noord-Amerika, waar de winter uiterst gestreng is. Niet zelden worden hunne hutten door eene verscheidene voeten dikke ijs- en sneeuwlaag overdekt, zonder dat de daar binnen huizende dieren, beschut, gelijk zij zijn, door het dikke biezen dak, dat de geheele hut omgeeft, daar iets onder lijden. Maar anders is het in die streken, waar de winter