Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
11
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

vergadering der British Association, herinnerde lindsay aan reeds vroeger door hem genomene proeven om de elektrische signalen, zonder tusschenkomst van een draad, door het water van rivieren over te voeren. Hij bezigde daartoe groote metalen platen, waarvan twee, onderling door een draad verbonden, aan den eenen oever, twee andere, desgelijks door een draad verbonden, aan den anderen oever in het water werden gebragt, zoodat de beide stellen platen zoo na mogelijk tegen elkander over stonden. Hij bevond, dat er altijd een gedeelte van de door de batterij ontwikkelde elektrische kracht door het water heen overging. De kracht van den overgevoerden stroom hangt af: 1°. van de kracht der batterij; 2°. van de oppervlakte der platen; 3°. van haren onderlingen (zijdelingschen) afstand, in elk der beide paren; 4 van den afstand, waarop elk der beide paren van elkander verwijderd zijn, dat is van den afstand, waarover het signaal door het water moet worden voortgeplant. Voor zoo ver zijne proeven reiken, besluit hij, dat door verdubbeling van een der drie eerste elementen, men den afstand, waarop het signaal wordt overgevoerd, verdubbelen kan. Door allen te verdubbelen, zoude men de kracht van den overgevoerden stroom acht maal vermeerderen.

Lindsay heeft dit zoeken toe te passen op den overzeeschen telegraaf van Engeland naar Amerika, en door berekeningen trachten aan te toonen, dat met twee stations in Engeland, het eene in Cornwallis, het andere in Schotland, en twee tegenover gelegen, goed gekozen stations in Amerika, het mogelijk zoude zijn signalen over den Atlantischen Oceaan te zenden. (l'Institut, 1859, p 346).

Gekleurde bloedligchaampjes bij ongewervelde dieren.—Gemeenlijk neemt men aan, dat, indien het bloed van ongewervelde dieren gekleurd is, de kleurstof in opgelosten toestand in het vocht is bevat, maar dat de daarin drijvende bloedligchaampjes ongekleurd zijn. In eene mededeeling aan de Fransche Akademie doet de heer ch. rouget eenige uitzonderingen op dezen regel kennen. Zoo vond hij de vaten van twee soorten van enkelvoudige Ascidiën, behoorende tot het geslacht Phallusia, bijna geheel gevuld met levendig rood gekleurde ligchaampjes van 0,01 tot 0,015 millim. in doormeter. Hunne gedaante is rond of eirond en hunne oppervlakte gelijkt op die eener moerbezie. Werkelijk bestaan zij dan ook uit eene vereeniging van bolletjes, die door een algemeen celvlies omgeven zijn. Somtijds bespeurt men daar binnen eene kern. Bij eene andere soort vond hij dergelijke, geel gekleurde ligchaampjes. Ook in het bloed van verschillende soorten van zamengestelde Ascidiën, tot de geslachten Botryllus en Polyclines behoorende, zijn de bloedligchaampjes gekleurd en wel op zeer verschillende wijze: rood, oranje, geel, blaauw, violet, tot bijna zwart toe.