Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/457

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
43
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

dienaangaande verkregen. Dit gaf aan fremy aanleiding haar op nieuw te onderzoeken, en hij deelde de resultaten van dit onderzoek mede in de Vergadering der Fransche Akademie van den 27sten Febr. j. l. (Compt. rend., L, p. 405).

Uitgaande van de veronderstelling, dat mogelijkerwijze het chlorophyl een mengsel is van twee verschillende gekleurde stoffen, de eene blaauw, de andere geel, trachtte hij deze van elkander te scheiden. Na vele vruchtelooze proefnemingen met dit doel ondernomen, waaromtrent wij naar het door hem gegeven verslag verwijzen, gelukte het hem door schudding met een mengsel van 2 deelen ether en 1 deel chlorwaterstofzuur beide stoffen geisoleerd te bekomen. De gele phylloxanthine lost zich in den ether, de blaauwe phyllocyanine in het zuur op.

Onder verschillende omstandigheden kan laatstgenoemde hare kleur verliezen. Deze wordt dan dadelijk door zoutzure dampen hersteld. In dien kleurloozen toestand bestaat de stof, die de blaauwe kleurstof voorafgaat, reeds in de jonge of geëtioleerde bladeren. Ook deze worden door de zure dampen groen, die derhalve eene dergelijke verandering doen ontstaan, als het zonlicht voortbrengt.

Wij voegen er nog bij, dat deze zamenstelling rekenschap geeft van de zeer verschillende tinten van groen, die de planten bezitten. Er zijn zoetwateralgen, die bijna blaauw mogen heeten, terwijl de bladeren van vele andere planten geelgroen, sommigen zelfs groenachtig geel zijn. Ook het op de gewone wijze uit verschillende groene plantendeelen bereide chlorophyl levert vrij wat verschil in tint op, waarvan vroegere onderzoekingen reeds Ref. overtuigd hadden.

Wenschelijk is het nu, dat deze uitkomsten door elementair-analysen en optische analysen der beide kleurstoffen verder uitgebreid worden.

Hg. 
 

Zonderlinge kiemwijze van Cynomorium coccineum. - Deze parasitische plant, behoorende tot de familie der Balanophoreën, is nader door weddell onderzocht. Het opmerkelijkst resultaat van dit onderzoek is: dat, bij de kieming van het zaad, het worteltje zich niet, zooals gewoonlijk, benedenwaarts, maar steeds bovenwaarts wendt, zelfs wanneer men den reeds gekiemden zaadkorrel omkeert, en dat het zoo zich vervolgens vasthecht op de wortelvezelen van andere jonge planten in de nabijheid.

Nader onderzoek zal moeten leeren, of deze afwijking van den gewonen regel ook bij andere parasitische planten voorkomt, (l'Institut 1860, p. 73).

Hg.