Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
28
IETS OVER VOORHISTORISCHE CHRONOLOGIE, EN DEN VERMOEDELIJKEN

dere zijde zoude men te ver gaan, indien men, alleen omdat dit cijfer aan het menschelijk geslacht eenen zooveel hoogeren ouderdom toekent, dan men gemeenlijk aanneemt, het daarom alleen als volstrekt geen vertrouwen verdienende verwierp. Er zijn toch vele feiten, die schijnen te verkondigen, dat ons geslacht zelfs nog merkelijk ouder is.

Al de tot hiertoe aangevoerde gevallen zijn namelijk ontleend aan de jongste periode in de geschiedenis onzer aarde, die men gewoonlijk de alluviale noemt. Daaraan vooraf ging de diluviale, en hoewel men nu op het tegenwoordig standpunt der wetenschap niet meer eene scherpe grens kan trekken tusschen alluviale en diluviale gronden, zoo is het echter zeker, dat de laatste de oudste zijn, omdat zij op vele plaatsen door de eerste overdekt worden. Indien het derhalve blijken mogt, dat in gronden van het diluviale tijdvak de overblijfselen van menschen of van menschelijke kunstvlijt gevonden worden, dan zoude daaraan een nog hoogere ouderdom moeten worden toegekend, dan b.v. aan onze delta, aan die van den Mississippi, aan den koraalbodem van Florida enz.

Het aantal daartoe betrekkelijke feiten is in den loop der laatste jaren zoozeer aangegroeid, dat wij door hen allen naar behooren te vermelden, onze beschikbare ruimte verre zouden overschrijden, te meer dewijl eene kritische beschouwing van de waarde en beteekenis van elk dezer feiten eene groote uitvoerigheid zoude vereischen. Eene korte opsomming der voornaamste moge derhalve hier ter plaatse voldoende zijn.

Zoo b.v. beeft men in een aantal grotten, welker opvulling tot den tijd der diluviale periode wordt gerekend, in de daar opgehoopte leem, doorgaans bedekt of doordrongen met koolzuren kalk, te midden der beenderen van reeds lang uitgestorvene diersoorten, zoo als van den holenbeer, van voorwereldlijke rhinocerossen, hippopotamussen, olifanten en andere zoogdieren, ook menschenbeenderen gevonden. Zoo door schmerling in grotten bij Luik, door spring in eene grot bij Namen, door Marcel de serres in grotten bij Narbonne, door alfred fontan in eene grot bij Massat, door falconer in eene grot bij Palermo. Verder vond von schotheim beenderen van menschen met die van den holenbeer vermengd in eene beenderen-breccia in