Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 
 

 

Onvergankelijkheid, bestaat zij, bestaat zij voor ons menschen? De meesten van ons gelooven dit voor een volgend leven; maar allen weten, dat zij in het tegenwoordige nergens te vinden is. Alles wat bloeit moet eens verdorren, alles wat leeft eens sterven, alles wat bestaat is alleen ontstaan om weder vernietigd te worden en te verdwijnen. De mensch en het dier en de plant, zij worden geboren en leven eene spanne tijds, en elk oogenblik dat zij doorleven is slechts eene schrede nader tot het graf en het vergaan; zelfs de steen, voor duizenden van jaren misschien gevormd, zal toch eindelijk eens verbrokkelen en verweeren, en worden stof, gelijk alles.

Zoo moet alles veranderen en verdwijnen,.... maar slechts voor zoover dit den vorm, de uitwendige wijze van bestaan betreft. Reeds voor meer dan eene halve eeuw heeft de natuurwetenschap tot zekerheid verheven, wat nog veel vroeger was gemeend en gegist en beweerd: de vorm der stof moge veranderen, de stof zelve is onvergankelijk. Wat wij vernietiging noemen, is slechts eene verandering van toestand der stof, waardoor zij veelal voor ons minder tastbaar en haar bestaan dus minder merkbaar wordt, maar waarin zij daarom niet ophoudt te zijn wat zij vroeger was, in aard en hoeveelheid. Eenig water, aan de lucht blootgesteld, verdampt en wij zeggen, dat het verdwijnt, zonder te bedenken hoe spoedig daarna dit zelfde water weder voor onze ligchamelijke oogen zigtbaar wordt, als het, op nieuw drupvormig geworden, de glazen ruiten onzer vensters vochtig maakt. De brandstof in onze vuurhaarden en in onze lampen wordt verteerd, en wij zeggen, dat ze vernietigd wordt, als wij kortzigtig genoeg zijn om niet te bemerken, dat zij daarbij alleen van toestand verandert, en dat hare bestanddeelen, met een deel van de lucht uit