Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
57
ONVERGANKELIJKHEID.

onze vertrekken verbonden, ontwijken in gasvormigen toestand, waaruit zij later als vast ligchaam zullen herrijzen, als zij, na haren togt door het luchtruim volbragt te hebben, op nieuw weder als bestanddeelen van eene andere plant zullen optreden, als zij weder tot plant of boom zullen zijn geworden.

De lezer verwachte hier geene uitvoerige bespreking van dit onderwerp. Het is, al wordt het ook in de dagelijksche levensbeschouwing en de dagelijksche spreekwijzen te veel uit het oog verloren, te zeer bekend en erkend, dan dat eene slechts fragmentarische behandeling daarvan, — het aantoonen hoe in enkele gevallen de stof haren kringloop volbrengt—hier op hare plaats zijn zoude, te meer, daar zelfs deze, om voor allen verstaanbaar te zijn, eene vrij breede ontwikkeling zoude vereischen van de wetten en grondregelen der scheikunde. Ik wensch hier iets anders te doen en, na op de onvergankelijkheid der stof te hebben teruggewezen, den lezer bekend te maken met, of te herinneren aan de onvergankelijkheid der kracht.

Kracht is een woord, dat wij bezigen om de oorzaak aan te duiden van alles, waarvan wij de oorzaak niet kennen. Elke verandering, die wij aan of in eenig ligchaam zien voorvallen, moet eene oorzaak in of buiten dit ligchaam hebben, en deze, zoowel als de oorzaken van den wederstand, welken wij de ligchamen dikwijls zien bieden aan eene verandering, die wij ze willen doen ondergaan, noemen wij kracht. Een natuurverschijnsel verklaren noemen wij het terugvoeren daarvan op eene reeds bekende oorzaak of kracht, en dit wel zóó dat men aantoont, hoe die kracht volgens de bekende wetten, waarnaar zij werkt, dit verschijnsel voortbrengen moet, met andere woorden, in welk verband dit laatste met reeds vroeger bekende en verklaarde natuurverschijnselen staat. Wanneer wij de talloosheid en de verscheidenheid bedenken van het heir der verschijnselen, die de mensch over de geheele aarde kan waarnemen, dan zeker mogen wij het aanmerken als een groot bewijs voor de voortreffelijkheid van den menschelijken geest, dat het hem mogelijk is geweest om voor die alle te toonen, hoe zij worden voortgebragt door slechts een zes- of zevental dier verschillende oorzaken. Een drietal eeuwen zijn noodig geweest om ons daarin tot op het tegenwoordig standpunt te brengen en dit tijdsver-