Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/241

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
215
VILT- EN TAPIJTWERKERS.

eene geschikte holte of onderlaag om daarop hunne eijeren te leggen en te bebroeden, en tevens van eene veilige schuilplaats voor hunne daaruit gekomen jongen. Ouderliefde is bij velen de uitsluitende, bij de meesten de voornaamste prikkel, welke hen tot bouwen drijft.

Echter bestaan er ten dien aanzien eenige opmerkelijke uitzonderingen. Ik spreek hier niet van den koekoek en eenige andere vogels, die hunne eijeren ter uitbroeding in de nesten van andere, vaak veel kleinere soorten hunner eigene klasse leggen, noch ook van het misbruik, door sommige sterkere vogels gepleegd, om de zwakkere uit de door hen gebouwde nesten te verjagen en deze als hun eigendom in bezit te nemen. Een en ander leert ons helaas, dat ook in de vogelen-maatschappij, even als in die der menschen, zelfzucht en booze hartstogten menige handeling besturen. Maar reeds straks zagen wij aan het voorbeeld van het winterkoningje, dat vogels ook nesten kunnen bouwen, die niet bestemd zijn om eijeren en jongen te ontvangen, nesten, die om zoo te spreken, uit louter liefhebberij, uit lust tot uitoefening van het hun aangeboren kunsttalent, door hen worden gebouwd, even als,—men vergeve mij de vergelijking,—onze dames een gedeelte van haren tijd besteden aan het vervaardigen van fraaije handwerken, die haar eene genoegelijke bezigheid verschaffen, en waardoor haar leven en dat van anderen veraangenaamd wordt.

Er zijn echter ook vogels, die op eene veel treffender wijze toonen, dat er nog een andere prikkel tot bouwen dan enkel ouderliefde bij hen bestaan kan.

Ik moet mijne lezers daartoe wederom naar onze tegenvoeters heenvoeren, naar dezelfde wereldstreken, Nieuw-Holland en Nieuw-Guinea, waar wij zoo even vertoefden bij de beschouwing van de reusachtige nesten der loophoenders. Thans treft daar onzen blik een geheel ander voortbrengsel van dierlijke bouwkunst, met oneindig meer kunst zamengesteld dan de ruwe bladerenhoopen van dezen. Wij bevinden ons in een digt bosch, zamengesteld uit die eigendommelijke boomvormen met hunne regte takken en stijve, lederachtige bladeren, welke aan de Australische flora zulk een bijzonder karakter geven. Op een der geheel onder het lommer dier boomen verscholen plekje zien wij eene soort van prieeltje in het klein. Het is zamen