Nest van den Baltimore-vogel. middel van stevige draden derzelfde stoffen, waaruit het geheele nest bestaat. Die stoffen kunnen van zeer verschillenden aard zijn. Gewoonlijk zijn het: vlas, hennip, zijde, haar en wol, onderling tot een digt vilt dooreen geweven en door lange paardenharen als het ware zamengenaaid, zoodat de massa zich als hoedenvilt of een soort van grof laken vertoont. Gelijk blijkt, bezigt derhalve de baltimore-vogel ter zamenstelling van zijn nest allerlei stoffen, die reeds door menschen verwerkt zijn. Hij is dan ook een beruchte dief. Gedurende zijnen broedtijd zijn de vrouwen genoodzaakt de wacht te houden bij hare bleekerijen en dikwijls gebeurt het, dat de touwen, waarmede de boer zijn jong vee heeft vastgebonden, door den baltimore-vogel worden losgemaakt en medegevoerd. Strengen van zijde en ander garen worden vaak, nadat de bladeren zijn afgevallen, rondom de takken, waaraan het nest hangt, geslingerd gevonden, maar zoo uiteen geplozen en verward, dat zij schier onherkenbaar zijn geworden. Wel mag men vragen: hoe is deze vogel er toe gekomen om bij voorkeur juist die zelfstandigheden voor zijnen nestbouw te gebruiken, welke in zijn vaderland niet gevonden werden, voordat de Europeanen zich daar nedergezet en er de voortbrengselen hunner kunstvlijt overgebragt hadden? Inderdaad levert die vogel een der sprekendste bewijzen op voor de reeds meermalen in deze bladen ter sprake gebragte stelling: dat de dieren eene zelfbewuste keuze uitoefenen. Twee eeuwen geleden bouwden de voorouders der hedendaagsche baltimorevogels ook reeds nesten, die voorzeker in eenige hoofdpunten met de tegenwoordige overeenstemden,—en wij zullen zoo straks zien, dat zich een waar viltachtig weefsel ook laat zamenstellen uit zuiver
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/258
Uiterlijk
Deze pagina is proefgelezen
232
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,