Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/276

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
250
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,

aantal der dunne stelen van verschillende soorten van Polypen en Bryozoën (Sertularinen, Cellarien, Catenicellen, Cuscutarien), waartusschen vele kleine mosselschelpen (van Mytilus borealis) en zandkorrels ingesloten zijn.

Gelijk reeds gezegd is, kent men de dieren niet, die deze nestjes gebouwd hebben. Zeer mogelijk zijn het visschen, en valenciennes vermoedt zelfs, dat zij tot de soort behooren, die bij de kabeljaauwvisschers den naam van »kapellaan" (Mallotus villosus) draagt; doch het zoude ook mogelijk kunnen zijn, dat zij door geheel andere dieren dan visschen gebouwd waren. In die zee toch leven zoo velerlei schepselen! In rijkdom van leven, in verscheidenheid van vormen, waaronder zich het leven openbaart, overtreft de zee verre het land en de lucht te zamen. Onder die de zee bewonende dieren behooren ook talrijke soorten van schaaldieren, van de soms reusachtige krabben en kreeften af tot aan vele andere toe, die bijna alleen door het vergrootglas waarneembaar zijn. En dat er onder deze klasse ook dieren zijn, die nesten bouwen, is zeker.

nestjes

A. Antennularia met nestjes van Siphonocetus crassicornis.
B. Nestjes van Podocerus pulchellus op eene Laomeda.

Volgens de visschers op de kusten van Bretagne doet zulks eene aldaar op vrij groote diepten levende soort van kreeft (Palinurus vulgaris), en dat ook verscheidene andere, veel kleinere schaaldieren, uit de orde der dubbelpootigen (Amphipoda, namelijk soorten uit de geslachten Ceropus),