personen, aan handelsspeculanten overgelaten, dan zouden deze er zich op beijveren om in den kortstmogelijken tijd de meestmogelijke voordeelen bijeen te scharen, en eene inhalige regering zou het niet veel beter maken. Maar de Hannoversche heeft de mijnen van den Hartz nooit aangemerkt als een middel tot verkwisting; legde zij er zich op toe om de mijnen in korten tijd uit te putten, dan zouden er aanmerkelijke sommen in de schatkist vloeijen—maar dat wil men niet. Ten voorbeelde strekke de mijn, die den eigenaardigen naam Hülfe Gottes draagt. Bij uitbreiding der werkzaam heden zou zij gemakkelijk het vijfvoudige kunnen opleveren van de bijna ƒ 100,000, die zij thans geeft; maar dan zou zij ook reeds na eenige jaren uitgeput en eene menigte handen zouden zonder werk zijn. Aldus gaat men, om deze uitdrukking te bezigen, zuinig om met hetgeen de Hartz in den schoot der aarde bevat, ten einde er een matig, maar des te langduriger genot van te hebben. In de behoeften van den geheelen Hartz wordt door de schatten van den Hartz zelven voorzien; de opbrengst der mijnen is toereikende tot het bezoldigen van alle ambtenaren, toereikende tot het aanleggen en onderhouden van wegen, smelterijen en wat dies meer zij, toereikende tot het onderhouden, aanplanten en bearbeiden der bosschen, zoo tot het kolenbranden als tot het werkhout in de mijngangen. Slechts éénmaal heeft eene dwaze regering het beproefd om de Hartz-mijnen gelijk men het noemde meer krachtdadig te exploiteren; het was gedurende de Fransche overheersching en het kortstondig bestaan van het koningrijk Westfalen; maar een verlicht Fransch bergbouwkundige, béron de villofosse, wist de dwaze staatkunde te belezen, en nog wordt 's mans naam met eerbied en liefde genoemd door den dankbaren landzaat.
Het bestuur over den Hartz is toevertrouwd aan den mijnraad, die een onbeperkt gezag uitoefent. Aan het hoofd van dien raad staat een voorzitter, die de onmiddellijke vertegenwoordiger der kroon is. Voorts heeft de mijnraad vijf leden; een hunner is bijzonder belast met het opzigt over die mijnen en smelterijen, welke lood, zilver en koper leveren; een ander met al wat de ijzermijnen en ijzersmelterijen betreft; de derde bestuurt het boschwezen; de vierde heeft het bestuur over het eigenlijk administrative en de vijfde eindelijk beslecht alle