Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/298

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
270
IETS OVER HET MIJNWEZEN EN DE MIJNWERKERS

geschillen. Jaarlijks maakt de mijnraad eene soort van begrooting op, met de noodige voordragten aangaande de voornaamste te ondernemen' werken. De Hannoveraansche volksvertegenwoordiging keurt die begrooting doorgaans zonder eenige bedenking goed. De Hartz zelf zendt twee afgevaardigden naar de Tweede Kamer; zij worden benoemd door de gemeentebesturen en door kiesvergaderingen, tweemaal zooveel leden als die besturen tellende, en gekozen door allen, die een huis bezitten of directe belastingen betalen, zoodat een eenvoudig mijnwerker medekiezer in den eersten en ook in den tweeden trap zijn kan.

Terwijl de staat de belangen van den Hartz behartigt, bewijst hij tevens zijdelings eene dienst aan de streken, die dat oord omgeven, daar er de handel aanmerkelijk door wordt bevorderd. De bergstreek zelve brengt bijna niets voort van hetgeen noodig is voor de levensbehoeften eener zoo talrijke bevolking, en tot het ontginnen ten behoeve van den landbouw bestaat er geene de minste aanmoediging, daar de staat te allen tijde het regt heeft om de gronden tot zeer lagen prijs te onteigenen, die eerst aan de des verlangenden tot vrij hoogen prijs zijn afgestaan. En de gronden, tot den landbouw geschikt, zijn betrekkelijk weinige, zoodat bijna alles wat tot voeding, kleeding enz. noodig is, van elders moet worden aangevoerd, te meer daar de boschbouw hoe langer zoo meer wordt uitgebreid en dus de landbouw hoe langer zoo meer beperkt; een gevolg van de meer en meer toenemende behoefte aan hout voor het inwendige der mijnen, alwaar de steunsels en dergelijke in zulk eene verbazende hoeveelheid voorhanden zijn, dat volgens het in den Hartz bekende spreekwoord, er meer hout onder dan boven den grond is.

Trouwens, men behoeft ook het voorkomen van het land slechts oppervlakkig in oogenschouw te nemen, om zich te overtuigen, dat er weinig tot levensonderhoud gevonden wordt. Meestal ziet men in de nabijheid der dorpen niets dan eenig weiland. De huizen zijn omringd door tuintjes, waar een weinig groenten worden verbouwd. De steenachtige grond is arm, en naarmate men hooger klimt, weigert de bodem meer het voeden van die planten, welke tot levensonderhoud dienen. Clausthal ligt 560 Ned. ellen boven den waterspiegel