Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/299

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
271
IN HET HARTZGEBERGTE.

der zee; rondom die stad vindt men hier en daar nog aardappelenteelt, maar hooger op treft men niets aan dan naaldhout en die grassoorten, welke slechts op groote hoogte wassen en den grond als met eenen somberen mantel bedekken; hier en daar ontwaart het oog groote hoopen zwarte turf, afgestoken in vierkante stukken, en luchtig opgestapeld om te droogen.

Doch wenden wij het oog af van die treurige, eentoonige natuur, om terug te keeren tot de inwoners en den toestand te schetsen, die voor hen voortvloeit uit de inrigting van hun maatschappelijk leven, gelijk wij haar boven hebben beschouwd. Om dat met eenige juistheid te doen, moeten wij het oog vestigen op de bijzondere omstandigheden, welke een zoo zwaren en gevaarvollen arbeid vergezellen.

De kinderen der mijnwerkers ontvangen in de scholen het eerste onderwijs, terwijl hun het godsdienst-onderrigt door de leeraars, genoegzaam allen tot de Evangelisch-Luthersche kerk behoorende, gegeven wordt. Zij gaan des morgens uit om dikwijls eenen grooten afstand naar het schoolgebouw af te leggen, en rustig stappen zij met boek en lei onder den arm langs passen en kloven, waarbij het hun is aan te zien, dat zij vroeg gewend worden aan het staan op eigen beenen. Die kinderen brengen al hunnen tijd door in de school en aan den huiselijken haard, of op weg tusschen beiden. De moeder alleen is belast met de zorg voor de huishouding, en de vader komt alleen van zijn werk of uit de mijn, ten einde eene rust te genieten, die hem moet sterken tegen den volgenden arbeid, terwijl knapen en meisjes spelen in de hut, of als de gure wind het toelaat, in hare nabijheid.

Maar weldra is die speeltijd voorbij. Naauwelijks heeft de knaap zijnen veertienden jaardag achter den rug, of hij begint zijne leerjaren aan den mond van den put, die naar de mijn leidt. In de ertsader zijn de ertsen zelve doormengd met aard- en steenachtige zelfstandigheden en men kan het erts zelf niet uithouwen zonder die onbruikbare stoffen mede te nemen. Nu is het werk der kinderen, een voor een de stukken te onderzoeken, die uit de mijn worden te voorschijn gebragt; zij moeten leeren op het oog al de mijnstoffen te onderkennen en de verschillende op verschillende hoopen te werpen, b.v. zilverhoudend