Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/301

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
273
IN HET HARTZGEBERGTE.

van stamper op- en neer gaat. In die stampmolens, gelijk men ze zou kunnen noemen, wordt het erts als het ware gezift en de stukken liggen er hooger of lager in naarmate van hun gehalte. Weldra schieten er slechts stukken over, die goed zijn om naar den smeltoven te brengen; doch ook het overige, een slijkerige afval, bevat nog deeltjes, die erts bevatten, welke er van moet worden afgescheiden. Deze papachtige massa wordt dun uitgespreid op eene soort van hellend vlak, dat onophoudelijk wordt bevochtigd door afstroomend water en tevens door eene zeer eenvoudige inrigting in eene bestendige schudding gehouden, evenals de bak op de kafmolens, met welke de landlieden het koren van het kaf zuiveren, of de trechter, waarin op de molens het graan geworpen wordt om tusschen de steenen te vallen. Kinderen, ieder met een bezem in de hand, gaan onophoudelijk langs dit hellend vlak, ten einde het slijk weg te vegen en van tijd tot tijd de zwaardere en daardoor bijeenzakkende metaaldeelen te verzamelen. Doch men ziet ook in die afgelegene en eenvoudige loodsen hier en daar de werktuigkunde haren scepter zwaaijen en de werktuigelijke beweegkracht voor die van arm en hand in de plaats treden; maar wel ver van eene ramp te zijn voor de nijvere bevolking van den Hartz, is zij integendeel eene groote weldaad voor hen, of liever voor hunne nakomelingen, want naarmate alzoo de bearbeiding der ertsen minder kostbaar wordt, beloont het te meer de moeite om ook de kleinste hoeveelheden metaal uit de ruwe brokken af te zonderen, zoodat men, eene grootere hoeveelheid metaal uit dezelfde massa erts trekkende, de mijnen veel minder uitput en dus langer in stand doet blijven, dan wanneer er door de gebrekkige bearbeiding te veel verloren gaat.

Nadat onze knaap alzoo zijnen leertijd buiten de mijn volbragt heeft, wordt hij naar beneden gezonden. Elke week moet hij zesmaal in de mijn afdalen en er telkens acht uren blijven. Zie, daar staat hij in zijn werkpak, met eene dikke witte muts op het hoofd tegen het stooten tegen of het afvallen van brokken steen en erts; om de lendenen draagt hij een stuk leder, ten einde zijn werk zittende te kunnen verrigten op eenen grond, doorweekt met vitrioolachtige vochten. Een kleed van grove, grijze stof, een lampje aan