Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/341

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
313
DE SPINNERS ONDER DE DIEREN.

verhevene deelen of kammen van een cocon zullen uitstrekken, en dat de afstanden van e tot i en van i tot m die tusschen deze verhevene deelen zijn. Stellen wij verder, dat de kop der rups zich in het punt e bevindt. Zij begint het eerst met den draad e h i te trekken, waaraan zij een hoek doet beschrijven bij het punt h door hem daar vast te haken en om te buigen om een harer pootjes; deze draad verhardt zich dadelijk en behoudt de daaraan gegeven hoekbuiging; daarop rigt zij op h i als grondlijn den hoek i k h op door eene dergelijke handelwijze als de vorige, waardoor de opstaande driehoek h i k h ontstaat; maar dewijl de kop van de rups zich dan regts van dien driehoek in h bevindt, en deze aan de linkerzijde in i moet zijn, om het werk te kunnen voortzetten, begeeft zij zich daarheen, tijdens deze beweging rondom den driehoek h i k h de kromme draad h y i spinnende. Op volkomen dezelfde wijze maakt zij dan den hoek i l m, vervolgens op de grondlijn l m den opstaanden driehoek l m n l, begeeft zich dan, de kromme lijn l u m spinnende, van l ter regterzijde des driehoeks naar zijne linkerzijde in m, en gaat zoo voort te arbeiden van regts naar links, tot aan de plek waar de cocon, met hare linkerzijde, aan het blad stuit, waartegen zij gehecht is. Vervolgens begint zij van links naar regts te spinnen, ongeveer op dezelfde wijze als vroeger van regts naar links. Gesteld zijnde, dat zij aldus tot in l is terug gekomen, dan zal zij, ter zijde van den driehoek l m n l tegen de grondlijn l m aan eenen anderen driehoek l m n l spinnen, aan de eerste gelijk en evenwijdig, en dus zullen de zijden van den driehoek l m n l dubbel zijn; zij zal zich van de linker naar de regterzijde der op de lijn t m opgerigte driehoeken begeven door middel eener andere kromme lijn l u m, die hol is in verhouding tot de vorige en de twee driehoeken l m n l aan elkander hecht; zij zal den draad m h i trekken en op h i eenen driehoek h i k h oprigten, die gelijk en evenwijdig is aan dien, welke er reeds was, zich dan door de kromme lijn h y i van h, aan de linkerzijde, begeven naar i aan de regterzijde van de reeks der driehoeken, welke opgerigt zijn op de lijn r i, waarop zij den draad i g e zal trekken en zoo voortgaan te arbeiden van links naar regts, totdat zij het punt heeft bereikt, waar de cocon, met zijne regterzijde, het blad raakt. Deze handelwijze zal nog dezelfde zijn,