scheidt zich uit den voet eene slijmige zelfstandigheid af, die uit
talrijke met lucht gevulde blaasjes bestaat. Onder aan dit schuim worden de eijeren gehecht en deze hierdoor drijvende gehouden, soms vrij, maar dikwijls ook nog in zamenhang met den voet des diers, dat aldus zelf nabij de oppervlakte des waters drijft.
Een geheel ander doel bereiken verscheidene andere weekdieren uit de afdeeling der koploozen (Acephalae) door het spinnen van draden, welke nog meer dan die der bovengenoemde slakken, naar die der zijdewormen gelijken en werkelijk tot dergelijke doeleinden als deze kunnen gebezigd worden. Doch daar wij reeds bij eene vorige gelegenheid (jaargang 1857, bl. 348) opzettelijk daarover gehandeld hebben, zoo zal het voldoende zijn den lezer daarheen te verwijzen.