Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/389

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
361
DE GEOGRAPHISCHE VERSPREIDING DER DIEREN.

alle werelddeelen verspreid kan aanmerken[1], en hetzelfde geldt voor enkele kryptogamische gewassen, hoezeer het niet te betwijfelen is, dat somwijlen soorten voor gelijk gehouden zijn, die slechts in groote mate gelijkvormig waren. Doch hoe dit ook zij, onder de gewervelde dieren zijn er thans wel geene, die als ware kosmopolite soorten kunnen worden aangemerkt; zelfs visschen, die in alle zeeën voorkomen, schijnen er niet te bestaan [2]. Onder de vogels zijn enkele soorten van steltloopers (grallatores) over vele landen verspreid. Men vindt er, die in het noordelijk halfrond van het hooge Noorden tot aan de Afrikaansche noordkust en vele streken van Azië verspreid zijn, zoo als de steenlooper (Strepsila collaris) en de kievit. De Stint of zeeleeuwrik (Tringa minuta) is zeer ver over het oostelijk halfrond verspreid, door Europa, Afrika, de Sunda-eilanden, Nieuw-Guinea en Nieuw-Holland; de goudkievit (Tringa varia L., Squatarola varia) komt in Europa, in Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop, in sommige gedeelten van Azië en ook in Noord-Amerika voor. Onder de zoogdieren zijn mij geene soorten bekend, die over zulk eene groote uitgestrektheid verspreid zijn.

Onder de levensvoorwaarden, welke voor planten en dieren gelijkelijk vereischt worden, behoort in de eerste plaats eene zekere warmte. Deze is voor verschillende soorten zeer verschillend. Daar de eene soort meer, de andere minder warmte vereischt, zoo hangt het daarvan af, tot hoe ver zij zich het digst naar de linie (als grens van hoogste warmte) en het digst naar de pool (als grens van geringste warmte) kan uitstrekken. Op zeer hooge breedten, waar de grond nooit van het sneeuwkleed bevrijd wordt, houdt, even als op de toppen der bergen boven de lijn, waar de sneeuw niet meer smelt, alle bewerktuigd leven op. De zee heeft echter ook op die hooge breedten nog hare bewoners, daar hare temperatuur, minder veranderlijk dan die van den grond, zelfs in den winter op de oppervlakte slechts 1 of 2 graden onder het vriespunt daalt.

Behalve zeedieren vinden wij op hooge breedten naauwelijks eenige

  1. Colpoda cucullus, onder de infusie-diertjes, wordt als zoodanig opgegeven.
  2. Temnodon saltator cuv., Gasterosteus saltatrix L., leeft in bijkans den geheelen oceaan, maar niet in de Noordzee.