Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/391

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
363
DE GEOGRAPHISCHE VERSPREIDING DER DIEREN.

weken loopt bij vele insekten de geheele kring van werkzaam leven af; alleen in dat tijdperk hebben zij behoefte aan eene hoogere temperatuur, en hun aantal kan dus ook in koude gewesten zeer groot zijn, zoo slechts de middelbare zomer-temperatuur dier gewesten voor hun aanzijn hoog genoeg is. Wanneer deze zomer-warmte voor de eene of andere soort in een of ander gewest te laag is, dan kan het niet baten, dat in zoodanig gewest des winters de gemiddelde temperatuur boven het nulpunt blijft. Wij kunnen hier nagenoeg dezelfde wetten opmerken als in het plantenrijk. Onze Europesche vruchtboomen, onze graansoorten hebben niet zoo zeer behoefte aan eene bepaalde hoogte der gemiddelde jaarlijksche temperatuur, dan wel aan eene bepaalde gemiddelde zomerwarmte. Van hier komt de druif in de open lucht in Engeland niet tot rijpheid, hoezeer de gemiddelde jaarlijksche temperatuur in het zuiden van Engeland niet verschilt van die in de omstreken van Bonn, in het Ahr-dal, bekend door zijne goede wijnsoorten. Wij begrijpen nu, hoe zelfs in Lapland gedurende die lange dagen van den korten zomer eene hitte heerschen kan, die myriaden van muggen in het aanzijn roept, wier steken even hinderlijk zijn als die der mosquiten in tropisch Amerika.

De verspreiding van eene of andere diersoort schijnt echter minder onmiddellijk van de gesteldheid der temperatuur af te hangen dan de verspreiding der plantensoorten, en wij kunnen hier daarom ook geene onbeperkte toepassing maken van de uitkomsten der onderzoekingen van eenen von humboldt, schouw, de beide decandolle's en anderen op de geographische dierkunde. In zoo ver echter vele dieren van plantenvoedsel leven, en sommige zelfs uitsluitend van enkele bepaalde plantensoorten of althans van soorten, die tot ééne en dezelfde natuurlijke familie behooren, kunnen somtijds de waarnemingen der botanisten eene regtstreeksche toepassing vinden op het dierenrijk. Dit geldt in het bijzonder van sommige insekten-soorten, welker maskers zich met bepaalde plantensoorten voeden. Eene vlindersoort, welker rups zich van de bladeren van den eik (Quercus Robur) en alleen van eikenbladeren voedt, kan natuurlijk alleen gevonden worden, waar eiken groeijen; de grenzen, waardoor de verspreiding van den Quercus Robur omschreven wordt, zullen ook de grenzen van hare verspreiding zijn.