Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/405

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
377
DE PAPIERFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

andere insekten, uit verschillende soorten van individu's. Men onderscheidt daarin tweederlei soort van wijfjes, namelijk groote en kleine, verder geslachtloozen of werkwespen en eindelijk mannetjes. Er is derhalve, wat de zamenstelling aangaat, vrij wat overeenstemming tusschen eene bijen-, nog meer tusschen eene hommel- en eene wespenmaatschappij; doch overigens levert zoowel de levenswijze als de bouwkunst der laatsten groot verschil op met die der beide andere geslachten van dieren.

Eene bijenmaatschappij kan verscheidene jaren lang blijven voortbestaan; niet zoo eene wespenmaatschappij; deze duurt, even trouwens als eene hommelmaatschappij, slechts eenige maanden. Wanneer de winter zijne intrede doet, dan gaat zulk eene maatschappij te gronde. Nagenoeg al de individu's, die haar zamenstelden, sterven, en slechts een of eenige weinige der grootere wijfjes, die in het najaar bevrucht zijn, blijven over om in het voorjaar eene of meer nieuwe koloniën te stichten.

De grondlegster van zulk eene kolonie is steeds eene enkele moederwesp. Men zoude haar kunnen vergelijken met de koningin der bijen, echter met dit belangrijk verschil, dat deze eene ware reine fainéante is, wier eenige bezigheid in het eijerleggen bestaat, maar die al het werk door den haar van den aanvang af vergezellenden stoet van arbeidsters laat verrigten, terwijl daarentegen de moeder eener wespenkolonie in den beginne geheel alleen is, zoodat zij zich gedwongen ziet zelve al het werk te doen en eerst later daarin ondersteuning vindt bij hare dochters, nadat deze den volwassen leeftijd hebben bereikt.

Doch voordat zij deze hulp ondervindt, wat al zorgen en moeite heeft de trouwe moeder zich niet reeds getroost! Welk een waarlijk herkulischen arbeid heeft zij reeds in hare eenzaamheid tot stand gebragt! Zij heeft een aantal cellen gebouwd, in elk daarvan een eitje gelegd, er het noodige voedsel, voor den eersten levenstijd der jonge dieren na hunne geboorte, bijgevoegd en dikwerf nog de gezamenlijke cellen van een eigen hulsel van betrekkelijk grooten omvang omgeven. Na eenige dagen wordt hare moederzorg voor het eerst beloond. De uit de eijeren gekomen, aanvankelijk geheel hulpelooze,