Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/439

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
23
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

met zekerheid te kunnen doen, is eene grootere snelheid der opvangende vlakte noodig, en dan bezigt men, in plaats van eene schijf, eene reep garenlint of papier sans fin, even als de schijf toebereid. Enkele stukken toebereid papier van een vierkante palm grootte, elk waarvan men gedurende een bepaald aantal seconden aan den regen blootstelt, doen bij gebrek van een der bovengeschreven toestellen, op reis b.v., reeds goede dienst.

Hervé haalt ten slotte eenige der door hem verkregen uitkomsten aan. Bij een motregen (une trés petite pluie) op den 26 Junij 1860 vielen er 182600 druppels op de vierkante el per minuut en op den 28 daaraanvolgende vielen er gedurende eene vrij zware regenbui slechts 9400 druppels op dezelfde oppervlakte in den zelfden tijd. Dit wordt verklaard door het verschillend volume der droppels, welke nu eens slechts een deel van een milligram wogen, nadat er in dezelfde bui droppels van 12 à 15 milligrammen waren gevallen en dan weder door eene geheele bui heen niet veel van het gemiddelde gewigt, milligram, afweken.

Ln. 
 

Phosphorescentie door bestraling. - becquerel, van wiens proefnemingen over dit onderwerp wij vroeger herhaaldelijk in dit bijblad berigt gaven, heeft deze voortgezet en de uitkomsten daarvan in eene reeks van stellingen aan de académie medegedeeld, in de zitting, die wij hierboven aanwezen. Het meest algemeen belangrijke daarvan nemen wij hier over, terwijl wij voor meer bijzonderheden den lezer naar de Comptes rendus meenen te moeten verwijzen.

1. Voor alle phosphorescerende ligchamen is, bij eene bestraling van zeer korten duur, de intensiteit van het daarna uitgestraalde licht van dien tijd zoowel als van de intensiteit der opwekkende stralen afhankelijk. Na zeer korten tijd evenwel ontstaat er bij de bestraling een evenwigt tusschen de opwekking en de uitstraling en dan wordt die intensiteit der phosphorescentie onafhankelijk van den duur der bestraling en evenredig met die der opwekkende stralen.

2. De eerstgenoemde intensiteit is dan nooit grooter dan een à twee millioenste van de laatstgenoemde. Bij vele ligchamen is zij nog veel geringer.

3. De uitkomsten van proefnemingen met ligchamen, die zeer lang phosphoresceren na ééne insolatie, toonen de verbazende gevoeligheid van ons gezigtsorgaan. Het groene zwavelstrontium b.v. geeft, als het aan de zonnestralen is blootgesteld geweest, na anderhalf uur nog licht af, sterk genoeg om met dat van eenige kunstmatige lichtbron te worden vergeleken. De intensiteit daarvan staat dan tot die van het zonlicht op den middag van een helderen zomermiddag als 1 tot honderdduizend millioenen. Later wordt die vergelijking onmogelijk; maar zelfs na 30 uren is er nog een lichtschijnsel