Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/440

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
24
ALBUM DER NATUUR.— WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

waar te nemen, al is de intensiteit daarvan gedurende dit tijdsverloop onophoudelijk verminderd en daardoor zeker nog eens duizendmalen geringer geworden.

 

Proeven over de bevriezing van zoutoplossingen.—Het is reeds sedert bijna eene eeuw bekend, dat het ijs van zeewater dikwijls zeer weinig zout bevat. Na nairne, die hierop naar het schijnt het eerst de aandacht vestigde, hebben marcet en walker deze zaak op nieuw onderzocht en bevonden, dat de afscheiding van het zout in veel mindere mate plaats heeft, dan men dit op het gezag van den eersten geloofde. Walker zelf meende uit zijne proefnemingen te mogen besluiten, dat het zoete water, hetwelk men door het smelten van schotsen zeeijs meende te hebben verkregen, in werkelijkheid afkomstig was van bevrozen regen of van sneeuw.

Dufour te Genève heeft deze zaak op nieuw onderzocht en bij proefnemingen met oplossingen van velerlei zouten uitkomsten verkregen, welke die van walker niet tegenspreken. In het algemeen vond hij het zoutgehalte van het ijs slechts weinig geringer dan dat van het vocht, waaruit dit ijs afkomstig was. Het zout scheen hem echter in het ijs als zout in het ijs verspreid (disséminé) te zijn. Hij bouwt hierop en op de mogelijkheid, dat ijs, hetwelk reeds een weinig minder zout bevat dan het water, waaruit het is gevormd, door herhaald ontdooijen en weder bevriezen al meer en meer van dit zout verliest, eene verklaring van het voorkomen van weinig zout in ijs uit zeewater, bij welke menigeen misschien geneigd zal zijn eenige vraagteekens te plaatsen. (Bulletin de la Société Vaudoise, no. 47, en daaruit in Archives des Sciences physiques et naturelles, no. 35, pag. 253.)