Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/477

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
61
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

openlijken verkoop te Londen steeg de prijs tot 5 pond sterling het pakje van ongeveer 1 lood (Eng. gewigt), zoodat desniettegenstaande de aanzienlijke kosten der inzameling ruim vergoed werden. (Bonplandia, 1861, No. S, p. 84).

 

Visch-regen.—In eenen brief van den heer de castelnau aan de Fransche Akademie (Compt. rend., LII, p. 880) leest men het volgende:

"Wij ondervonden hier (te Singapore) eene aardbeving op den avond van 16 Februarij ten 7 u. 34. m.; zij duurde ongeveer twee minuten. Hare rigting was van het Z.W. naar het N.O. Zonder schade aan te rigten, was doch de slingerende beweging zeer voelbaar en bragt bij eenige personen walging voort even als de zeeziekte. Er volgde zware regen op, die den 20, den 21 en 22 tot een waren stortvloed werd.

Op den laatsten dag, ten 9 ure des morgens, nam de regen nog toe, en gedurende een half uur waren wij omringd van eenen waren waterval; men kon op drie schreden afstands niets onderscheiden.

Tegen 10 ure brak de zon door en ik zag uit mijn venster een groot aantal Maleijers en Chinezen bezig met het vullen van manden met visschen, die zij opraapten uit de waterplassen, welke den grond bedekten, en die door den regen ontstaan waren. Hun gevraagd hebbende, vanwaar deze visschen kwamen, antwoordden zij mij, dat deze uit den hemel gevallen waren. Drie dagen later, toen de plassen opgedroogd waren, vond men nog vele doode visschen.

Deze dieren onderzocht hebbende, bleek mij, dat zij behoorden tot Clarias Batrachus, cuv, val., eene soort van Siluroïde, welke in vrij grooten overvloed leeft in de zoete wateren van Singapore, van Malacca, Siam, Sumatra, Borneo enz. Allen waren 25 tot 30 centimeters lang en dus volwassen.

Deze Siluroïden, evenals de Ophicephalen enz., kunnen tamelijk lang buiten het water leven en bewegen zich zelfs over eenigen afstand te land. Aanvankelijk dacht ik dan ook, dat zij uit de eene of andere beek gekomen waren, die buiten zijne oevers was getreden; doch de plaats van het huis, dat ik bewoon, is omringd door muren, en zij kunnen er dus op die wijze niet binnen gekomen zijn.

Een oude Maleijer zeide mij, dat hij eens in zijne jeugd van hetzelfde verschijnsel getuige was geweest.

Ik moet nog opmerken, dat er in den omtrek geene enkele rivier of beek is en dat die, welke zich op het eiland bevinden, zoo gering zijn, dat men niet wel kan aannemen, dat zij eene dergelijke hoeveelheid visschen kunnen leveren.

De ruimte, die door deze dieren werd ingenomen, is omstreeks een 20tal