zij in 1859 te Parijs 22°34' W. bedroeg en sedert weder afnemende is, — zoodat, wanneer men met H. het nulpunt, waarmede de oostelijke afwijking begon, in het laatste vierendeel der 15de eeuw plaatst, de magnetische declinatie hare schommelingen in een tijdperk van bijna 500 jaren voltooit.—Aan den anderen kant schijnt het klimaat van Europa zóó af te wisselen, dat het nu eens gedurende langen tijd een overwegend continentaal, en dan eens weder gedurende langen tijd een overwegend oceanisch klimaat vertoont. Dr. c.fr. fuchs, te Schmalkalden, wil nu, dat de oostelijke afwijking met de heerschappij van het vastelands-klimaat, de westelijke met die van het zee-klimaat zamengaat, en dat met de afwisseling der declinatiën en klimaten eene periodiciteit der heerschende ziektegesteldheid in verband staat.—Eene nadere in bijzonderheden tredende uiteenzetting van de beweringen van fuchs, — die, schoon naar Referents inzien nog op vrij losse gronden berustende, toch hier eene korte vermelding verdienden,—vindt men, behalve in zijn geschrift: Die epidemischen Krankheiten in Europa, in frorieps's Notizen, 1861, Bd. I, pag. 179.
Over de spijsvertering in de maag hebben davidson en dieterich in het physiologisch instituut te Breslau eene reeks van proeven op kikvorschen in het werk gesteld, waaruit blijkt, dat het vermogen der zuren, om met de pepsine albuminaten op te lossen, afhangt van hunne eigenschap om de albuminaten te doen opzwellen, en dat alzoo de verrigting der zuren bij de spijsvertering in de maag daarin bestaat, dat zij den zamenhang der deeltjes in de eiwitstoffen verminderen en daardoor eene meer innige aanraking tusschen deze en het ferment mogelijk maken, welke dan de eigenlijke omzetting der albuminaten in peptone te weeg brengt (reichert's u. du boys's Archiv., 1860; froriep's Notizen, 1861, Bd. I, pag. 200).
De melkzee of winterzee bij de Molukken.—Kapitein trébuchet, van de Fransche korvet la Capricieuse, schrijft van Amboina, den 28 Aug. 1860, het volgende: "Toen wij in den nacht van den 20sten op den 21sten Aug. ongeveer 20 zeemijlen westzuidwestelijk van Amboina laveerden, hadden wij van 7 uren 's avonds tot den volgenden dag het prachtige schouwspel van eene "mer de lait", welke de Hollanders "winterzee" noemen, denkelijk wijl het aanzien van hemel en zee levendig herinnert aan een met sneeuw bedekt landschap. Eerst zochten wij de verklaring hiervan in het gereflecteerde licht van de toen 3 dagen oude maan. Daar het verschijnsel echter na het ondergaan der maan