Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
42
WINDVORMINGEN.

waarvan bij Malden en den Scheersdijk nog de overblijfsels te vinden zijn. Langs dien geheelen Maasoever vindt men zeer algemeen deze zandheuvels op klei en grind liggen, die veelvuldig voor steenbakkerijen en het maken van wegen opgegraven worden; en daaruit blijkt het duidelijk, dat althans een gedeelte dezer zanden van elders aangevoerd is. Van waar? Wanneer? door welk eene reuzenrivier? en gedurende welk een verbazend groot aantal jaren? vragen, waarop eerst zeker zal kunnen geantwoord worden door hem, die naauwkeurig hedendaagsche rivieren bestudeerd heeft, waar die bezig zijn om zulke zandoevers te vormen; en, ik twijfel er niet aan, of zulke zijn er te vinden, de Amur b.v. in Siberië, met zijn grootendeels door zandbanken versperd rivierbed.

De wind alléén vormt Zandstuivingen; de wind en stilstaand water vormen Meerduinen; de wind en de rivieren vormen Rivierduinen; de wind en de zee, eindelijk, hebben ons de Zeeduinen gegeven en zijn nog voortdurend ijverig bezig met die te vormen en te vervormen. Langs de Hollandsche kust schijnt de zee ons wel is waar meer af te nemen dan aan te brengen; maar de naauwkeurige waarnemingen der laatste jaren hebben toch doen zien, dat wij, noch onze kinderen, noch onze achterkleinkinderen in het wie weet hoeveelste geslacht vrees behoeven te hebben voor het geheel wegslaan van den dijk, welken de zee ons gegeven heeft; onder beding evenwel, dat wij ze ons niet laten afnemen, maar ons ijverig bevlijtigen op het bewaren wat ons eenmaal gegeven is. Wij behoeven geene andere moeite te nemen dan de zeer aangename van een bezoek te brengen aan onze badhuizen Scheveningen, Katwijk en Zandvoort, om te zien, hoe de zee neemt, maar ook weder terug geeft. Wel hebben wij nu en dan gehoord van een geweldig verlies van duin; door den storm, onder anderen, van 26 September 1853 was er gemiddeld zes el van de Noordhollandsche duinen weggeslagen; maar wij kunnen daarentegen zien, dat te Scheveningen de steenen trap van het badhuis, die vroeger tegen den buitenrand van het duin lag, nu geheel in eene diepe gleuf als verscholen ligt en, hield men er de hand niet aan, binnen weinig weken geheel onder het zand bedolven zoude geraken.

Datzelfde kunnen wij eveneens bij de andere badhuizen zien. Het