Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
88
OVER DE TAAL EN DE VERGELIJKENDE TAALKENNIS IN VERBAND

nog eene uitgestrekte familie van talen toe gebragt, die men gewoon is de Semitische te noemen, waartoe de Syrische. Hebreeuwsche en Arabische taal behooren, en welke onderling dezelfde of nog grootere verwantschap aanbieden, als die men tusschen de Ariaansche taaltakken heeft opgemerkt. Toen Chaldeeuwsch. Syrisch en Arabisch bestudeerd begonnen te worden, kon men niet voorbijzien, dat deze talen met het Hebreeuwsch naauw verbonden waren, en van Latijn en Grieksch in alles verschilden, waarin zij onderling overeenstemden.

Er was een tijd, waarin men meende, dat de Hebreeuwsche taal de oorspronkelijke taal van alle volken geweest zou zijn. Geleerde nasporingen van de zeventiende eeuw werden met eene, door geene teleurstelling verflaauwde volharding uit dit oogpunt ondernomen, tot dat men eerst later tot de vraag gebragt werd, waarmede men wel had mogen beginnen, »waarom moet de Hebreeuwsche taal juist de eerste en oudste aller talen zijn?" Welke de taal was, die het eerste menschenpaar in het paradijs gesproken heeft, wordt ons door de Bijbelsche geschiedverhalen niet gemeld; en, zoo men het verhaal van den torenbouw van Babel in den vroeger gewoonlijk aangenomen zin opvat, is het Hebreeuwsch eerst na de spraakverwarring, die dezen bouw deed staken, ontstaan.

Wij willen over de verdeelingen der talen niet verder uitweiden, en vreezen zelfs, dat sommige onzer lezers reeds geneigd zullen zijn te betwijfelen, of hetgeen wij omtrent de uitkomst der vergelijkende taalstudie hebben medegedeeld wel veel tot opheldering der vraag omtrent den oorsprong der taal kan bijdragen. Indien dit al geheel het geval mogt zijn, dan zouden wij echter nogmaals moeten herinneren, 't geen wij reeds bij den aanvang deden opmerken, dat deze vraag onopgelost blijven kan, zonder dat daarom vergelijkende taal studie hare waarde verliest. Intusschen is het misschien mogelijk uit de medegedeelde uitkomsten van de nasporingen der taalonderzoekers eenige gevolgtrekkingen af te leiden, die het vraagstuk althans nader omschrijven. Wanneer de drie groote afdeelingen der talen als drie verschillende toestanden van ontwikkeling beschouwd worden, dan kan men aannemen, dat oorspronkelijk elke verbuiging of verandering van een woord ontstaan is door een ander daaraan toegevoegd woord,