Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/117

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

 

Voorzeker is er onder de lezers van het Album der Natuur geen enkele, die niet weet, dat de aardkorst, waarop wij leven, in vele streken als 't ware ondermijnd is door uitgestrekte gangen en holen. Geen enkele is er ook, die niet weet, dat die holen in vele opzigten merkwaardig zijn, hetzij om hunne vormen, hetzij om de druipsteengedaanten, die hen versieren, hetzij om de overblijfselen van lang uitgestorvene diersoorten, die zij bevatten. Doch niet onwaarschijnlijk is het, dat dit ook alles is wat sommige lezers van die holen weten, en daarom wenschen wij hen eenige oogenblikken bij die holen in de aarde te mogen bepalen, maar niet om deze uit een geologisch of geogenisch oogpunt te beschouwen: neen, wij willen die holen bezien met het oog op hetgeen zij bevatten; wij willen een onderaardsch reisje doen en zien wat de holen ons vertellen van hunne vroegere bewoners, van wat er in hun binnenste gebeurd is, en hoe zij de bewaarplaatsen van groote palaeontologische schatten geworden zijn.

De oppervlakte onzer aarde moge bestendig en in alle rigtingen door natuuronderzoekers, kunstenaars en geleerden van allerlei aard bereisd worden, hunne beschrijvingen en schilderingen van het merkwaardige, dat die oppervlakte oplevert, mogen ons treffen en voldoening schenken aan onzen weetlust, niet minder belangwekkend is het voor ons het binnenste der gebergten, het inwendige van de korst onzer aarde te beschouwen. Ook hier ontspringt voor den weetgierige eene rijke bron van waarnemingen en ontdekkingen. Reeds de bloote bekendheid met het feit, dat de geheele korst der planeet, die wij bewonen, grootendeels, zoover wij haar kennen, als 't ware ondermijnd en vol gaten en spleten en holen en kuilen is, moet onze weetgierig-

1862.
7