Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/206

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
186
VICTORIA REGIA.

van eierstok, omdat hij de eitjes omsloten houdt. Op eene dwarse doorsnede telt men daarin 32 hokjes, ieder met 14 — 28 eitjes, en te zamen om eene vleezige spil gezeten, die als de voet van het peervormige uitsteeksel beschouwd kan worden, 't welk wij in 't midden der komvormige diepte aantroffen.

Hiermede is de struktuur der Victoriabloem genoegzaam toegelicht om eene verklaring te geven van het vreemde verschijnsel, dat zij in onze kassen nimmer rijpe vruchten en zaden voortbrengt, zoo de kunst haar niet te hulp komt, terwijl toch het omgekeerde in den natuurstaat wordt waargenomen.

Wij doen namelijk opmerken, dat, bij de ontluiking der Victoriabloem in onze kassen, de talrijke blaadjes, die eenmaal een digten kogel vormden, wel is waar uit elkander wijken en zich naar buiten uitspreiden, maar dat dan toch de twee binnenste kransen, die de komvormige holte, waarin de stempels gelegen zijn, het naast omgeven, en waarvan de eene uit 32 haakvormige slippen, de andere uit 16 valsche meeldraden bestaat, aan die uitspreiding geen deel nemen, en, op het allernaauwst aan elkander gesloten, eene kegelvormige verhevenheid vormen, waardoor de zoo even genoemde holte of diepte volkomen afgesloten en zelfs voor het indringen van de fijnste stofdeeltjes wordt beveiligd. Dat het onder deze omstandigheden niet mogelijk is voor het stuifmeel, in hoe groote hoeveelheid ook uitgestort, om de stempels te bereiken, behoeft naauwelijks vermelding; maar het kan dan ook, met het oog op de door talrijke onderzoekingen gestaafde daadzaak, dat eene neerdaling van dat fijne poeder op de stempels noodzakelijk is om het in de eitjes van elke plant sluimerende leven op te wekken en hen voor verdere ontwikkeling vatbaar te maken, geene verwondering baren, dat de Victoriabloem, zoo als wij haar kennen, uit zich zelve onmogelijk rijpe vruchten vormen en kiembaar zaad voortbrengen kan. — De kunst moet haar dus te hulp komen; en de wijze, waarop zij dit doet, bestaat hierin, dat men, als de bloeitijd over is, m.a.w. als aan het einde van den tweeden avond de bloembladen zich weêr beginnen te sluiten en een verflenst voorkomen krijgen, met een scherp mesje den vleezigen kegel, als een koepeldak boven de stempelkom uitgespreid, in de