Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/216

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
194
DE ENGELSCHE KOLENMIJNEN.

welke klasse, orde of geslacht het natuurligehaam behoort of uit hoeveel aequivalenten koolstof, waterstof en zuurstof het bestaat. Zij allen blijven ons het antwoord schuldig op de vraag: Wat zijn toch steenkolen?

Er is echter door de natuuronderzoekers ééne waarheid ontdekt; de overige menschen, hoe vreemd het ook klinken moge, stellen daarin soms weinig of geen belang. De steenkolen zijn ontstaan uit planten en wel uit planten, die voor duizendtallen, ja volgens de meening van sommigen zelfs voor millioenen van jaren den aardbodem bedekten. Onderzoekingen met het mikroskoop toonen dit op de duidelijkste wijs aan, daar men op de doorsnede van elk steenkolenbrokje terstond en volkomen den welbekenden vorm der plantecellen erkent. Maar door welke werkingen, hetzij werktuigelijke of scheikundige, de verandering der planten in steenkolen heeft kunnen plaats grijpen, en hoe het komt, dat ons mineraal door magtige rotsbanken bedekt, op eene diepte van tot 9000 voet onder de aardoppervlakte is bedolven geworden, dat zijn vragen, die de schranderste geleerde nog niet op eene geheel voldoende wijze beantwoorden kan.

Eene andere kwestie betreffende de steenkolen is het voorkomen in de aardkorst. Daaromtrent weet men iets meer, ofschoon niet zeer veel. Er worden vele plantaardige stoffen in eenen meer of minder verkoolden toestand in de aardkorst aangetroffen. Sommige daarvan bevinden zich op de tegenwoordige vindplaats eerst sedert eenen betrekkelijk korteren, anderen eenen veel langeren tijd. Tot de eerste of jongste natuurproducten van dien aard behoort de turf, ouder zijn de zoogenaamde bruinkolen, nog ouder, hoogst waarschijnlijk zeer oud zijn de steenkolen. Bischoff berekent uit genomen proeven den ouderdom der Belgische en Ruhrkolen op 6 tot 9 millioen jaren. Wat ook daarvan zijn moge, zoo veel is onbetwistbaar, dat de eigenlijke steenkolen, in de delfstofkunde ook wel zwartkolen genoemd, in het algemeen zich op groote diepte in de aardkorst bevinden, en steeds besloten zijn tusschen rotsbanken, die duidelijke kenmerken dragen van te zijn ontstaan uit slib, dat in water bezonken is. En in die rotsbanken bevinden zich in den vorm van versteeningen dier- en plantvormen, geheel afwijkend van de tegenwoordig levende geslachten en soorten.