Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/335

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
313
TOT ONS ZONNESTELSEL BEHOORENDE.


echter zeer goed verklaren, als wij de ontzaggelijke massa der zon met de veel kleinere massa der planetenbollen vergelijken. Eene kleinere massa moet, gelijk van zelf spreekt, veel spoediger af koelen, dan eene grootere. Vandaar komt het dan ook, dat de manen der planeten in eene veel grooter mate afgekoeld zijn dan de planetenbollen, waartoe zij behooren.

 

 

Wij hebben dan gezien, dat op het tegenwoordige standpunt der sterrekundige wetenschap in de hoofdzaak twee hypothesen betreffende de natuurlijke gesteldheid van het zonneligchaam nevens elkander bestaan. De eerste stelt ons de zon voor als een vast en donker ligchaam, boven hetwelk zich een onmetelijk wolkendak in den zonnedampkring welft, hetwelk het tegen den schadelijken invloed van de daarop rustende vuur- en lichtzee of photospheer beschut, die wederom met een tweeden zeer grooten dampkring is omgeven; de andere stelt haar voor in die periode harer ontwikkeling, waarin zij, nog niet met eene vaste, zamenhangende korst bedekt, in gloeijenden, taai vloeibaren toestand verkeert. Beide hypothesen, en wel vooral de eerste, hebben mannen van naam op het gebied der sterrekundige wetenschap tot hare ijverige verdedigers. Beide hypothesen geven eene geheel verschillende voorstelling van de natuurlijke gesteldheid van het zonneligchaam. De eerste schetst ons eenen toestand, die, hoe verre ook afwijkende van dien onzer aarde, toch zeer vele levensvoorwaarden met haar gemeen kan hebben. De andere schildert ons eene onmetelijke vuurzee van een boven alle voorstelling verheven warmtegraad, waarin door onafgebroken vulkanische werking gloeijende berggevaarten tot 10 of 12000 mijlen boven de oppervlakte verrijzen om binnen korten tijd wederom in den vuuroceaan te verzinken, terwijl elektrische stroomen van eene kracht en spanning, waarbij niets op aarde zelfs in de verte vergeleken kan worden, zich horizontaal van top tot top ontladen en zoo den geheelen bol met een elektrisch licht omgeven, dat slechts hier en daar in enkele dalvlakten wordt afgebroken, waar de vulkanische werking voor eene wijle tot rust is gekomen.