Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
20
KLEUREN.

Veelligt staat hij, zonder het te weten, reeds op den drempel daarvan door eene vraag, die hem, na zich zoolang met het licht der zonnestralen te hebben bezig gehouden, op de lippen zweeft. De zon toch zendt ons niet slechts licht, maar ook warmtestralen toe en de vraag komt dus gereedelijk in iemand op: waar blijven deze, als de zonnestralen door 't prisma gaan?

Om deze met eenige klaarheid en volledigheid te kunnen beantwoorden, behoort men nog een oogenblik terug te keeren tot in het allerbinnenste van den ouden burg om daar nog iets in oogenschouw te nemen, wat vroeger, als toen minder ter zake doende, onopgemerkt is gebleven, of, met andere woorden, men dient zich te herinneren, welke de oorzaak is, die in het prisma de scheiding van de verschillend gekleurde stralen te weeg brengt. Newton heeft reeds door beslissende proefnemingen aangetoond, dat deze gelegen is in de onderling verschillende breekbaarheid dier stralen, daarin, dat deze wel alle door de breking in het prisma van hunnen weg worden afgebragt, maar niet alle evenzeer. De roode stralen worden 't minst gebroken, de oranje iets meer, de gele nog meer en zoo voort tot de violette toe, die 't sterkst van alle gebroken worden.

Brengt men den bol van eenen kleinen, gevoeligen thermometer zeer nabij het scherm, waarop het kleurenbeeld van zonlicht wordt opgevangen, dan ziet men dien rijzen, hetzij hij beschenen wordt door de roode of door de violette, of door eenige der tusschen deze beide inliggende stralen, ten blijke dat elke daarvan wel degelijk warmte medebrengt. Hij rijst niet overal even sterk, maar in 't algemeen des te meer, naarmate men meer naar den rooden kânt van 't kleurenbeeld komt. Ja zelfs buiten het rood, daar waar geen lichtwerking meer waar te nemen is, vertoont zich nog warmte, en wanneer men een prisma bezigt, dat tot doorlating van warmte het meest geschikt is, een niet van glas, maar van klipzout vervaardigd, dan vindt men den hoogsten stand des thermometers nog buiten het rood en wel een aanmerkelijk eind daar buiten. En aan den anderen kant van 't kleurenbeeld, buiten het violet, vindt men ook nog warmtestralen zonder licht, hoewel in veel geringere mate.

Hier alle gevolgtrekkingen, die uit bovenstaand feit kunnen opgemaakt