en vertoonde zich lichtend. Toen het, na bekoeling in duisternis, nogmaals, maar tot op minderen graad dan te voren, verwarmd werd, lichtte het niet. Hieruit en uit theoretische beschouwingen leidt F. de gevolgtrekking af, dat waarschijnlijk de laatste der beide boven aangegeven beschouwingswijzen de eenig ware is.
Het fluoresceren schijnt volgens denzelfden waarnemer met de temperatuurverhooging in sterkte af te nemen.
Zetmeel in onrijpe vruchten. — Payen heeft aan de Academie des Sciences in hare zitting van 11 November l.l. de uitkomsten medegedeeld van zijne onderzoekingen aangaande de vraag, of in onrijpe vruchten zetmeel voorhanden is, al of niet. Deze vraag, die aan sommigen onzer lezers met ons wel zal toeschijnen sedert lang in bevestigenden zin te zijn uitgemaakt, was eenigzins open geworden door de onderzoekingen van buignet, die ten gevolge daarvan haar ontkennend meende te moeten beantwoorden. Payen nu heeft aangetoond, dat, wanneer men een schijfje van eene onrijpe vrucht, van eene peer b.v., in geïodeerd water legt, dit schijfje, als de vrucht nog geheel groen was, over de geheele uitgestrektheid door de vorming van iodamylum donker wordt gekleurd, welke kleuring al minder en minder wordt, naarmate men eene rijpere vrucht aan die proef onderwerpt en bij eene geheel rijpe onmerkbaar is.
Het zetmeel uit de cacaoboon vertoont daarbij de bijzonderheid, dat de kleuring niet blijvend is, maar na eenigen tijd van blootstelling aan de lucht verdwijnt. Als dus chocolade met vreemde meelsoorten is vervalscht, dan zal zij door iodium blijvend en als dit niet het geval is, slechts voorbijgaand gekleurd worden.