Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/415

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Voetsporen van voorwereldlijke dieren in het tertiaire terrein van Parijs. — Men weet sedert lang, dat dieren, waarvan de soort thans verdwenen is, hunne voetindruksels hebben achtergelaten in gesteenten van verschillende geologische perioden. Men kent dergelijke indruksels het talrijkst in gronden behoorende tot het trias-tijdperk, zoowel in Europa als in Amerika. Maar zij zijn ook ontdekt in zandsteen der kolenformatie, in het Wealden-terrein en in het groenzand. Daarentegen waren zij nog niet waargenomen in gesteenten behoorende tot de tertiaire formatie.

Deze leemte is thans aangevuld door de ontdekking van talrijke dergelijke sporen in de gips van het eöcene tijdperk in het dal van Montmorency, te Montmartre en elders in de omstreken van Parijs.

Men is deze ontdekking verschuldigd aan den heer desnoyers. Het is hem zelfs gelukt vele daarvan met waarschijnlijkheid terug te brengen tot de dieren, waarvan zij afkomstig zijn. Er zijn namelijk daaronder eenige, die door een tweehoevig dier, vermoedelijk een Anoplotherium, gemaakt zijn; anderen zijn driedeelig en herinneren aan den voet van Palaeotherium;nog anderen hunner worden toegeschreven aan roofdieren, welke op de pachydermen jagt maakten, en daaronder verscheidene, die het water bewoonden. Ook zijn eronder deze indrukselen eenige, welke blijkbaar door reusachtige vogels gemaakt zijn. Sommige dier indrukselen hebben tot 20 centimeters lengte en doen dus niet onder voor de ornitichniten van Noord-Amerika. Met eenigen grond mag men vermoeden, dat zij afkomstig zijn van den Gastornis, waarvan de overblijfselen voor eenige jaren bij Meudon gevonden werden. Ook komen er sporen voor, die door reptiliën gemaakt zijn, vooral van vorschen, gecko's, krokodillen, land- en waterschildpadden; verscheidene daarvan hadden getande schilden.

Uit deze opmerkelijke waarnemingen blijkt derhalve ten duidelijkste, dat de dieren, welker overblijfselen in het eöcene terrein van Parijs in zoo grooten overvloed gevonden zijn, werkelijk op die plaats zelve geleefd hebben, en dat

1862.
2