Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/432

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
26
ALBUM DER NATUUR.

getiteld: Die Fauna der Pfahlbauten in der Schweiz, 4°, Basel, 1861, dat niet alleen gewigtig is voor de archeologie, maar ook voor de palaeontologie, daar het vele nieuwe bewijzen bevat voor de stelling, dat het diluviale tijdperk en het hedendaagsche slechts een enkel doorloopend geheel uitmaken.

Men heeft reeds niet minder dan 66 gewervelde dieren in de paalwoningen gevonden, namelijk 36 zoogdieren, 17 vogels, 3 reptiliën en 10 visschen. Van de zoogdieren moeten omstreeks 8 soorten beschouwd worden als huisdieren, namelijk, de hond, het zwijn, het paard, de ezel, de geit, het schaap en ten minste twee soorten van runderen. De bewoners der paalwoningen waren derhalve in het bezit van een veel grooter aantal huisdieren dan de oudste bewoners van Denemarken, die, volgens de onderzoekingen van steenstrup, alleen den hond als huisdier bezaten. De laatsten behoorden echter alle tot het zoogenaamde steenen tijdperk, terwijl onder de Zwitsersche paalwoningen zoowel het bronsen als het steenen tijdperk vertegenwoordigd is.

De hond van de bewoners der paalwoningen behoorde tot een enkel ras; het was een jagthond, zeer nabij komende aan onzen patrijshond. De runderen behoorden tot drie onderscheidene soorten of rassen. Eene daarvan was de Urus (Bos primigenius), eene andere, door R. het trochocerische ras genoemd, omdat de overblijfselen overeenstemmen met die van eene fossile soort, waaraan h. von meijer den naam van Bos trochoceros heeft gegeven, en eindelijk eene derde, het brachycerische ras, dat beantwoordt aan Bos longifrons van owen, waarvan de overblijfselen op vele andere plaatsen van Europa zijn aangetroffen, en waarvan vermoedelijk de nog heden ten dage levende korthoornige en ongehoornde rassen afstammen.

Onder de in het wild levende dieren van dit tijdperk zijn er verscheidene zoo als het damhert, de eland, de auerochs en het rendier, die thans niet meer in Zwitserland voorkomen, maar waarvan de overblijfselen in de paalwoningen gevonden zijn.

 

Reusachtige Cephalopode. — In eene in 1860 in de werken der Koninklijke Akademie uitgegeven verhandeling onder den titel van Description de quelques fragments de deur Céphalopodes gigantesques, heeft Ref. de reeds bekende gevallen vermeld, waaruit blijkt, dat er in de zee Cephalopoden van werkelijk reusachtige afmetingen leven. Daar de gevallen, waarin men zeer groote dieren dezer klasse ontmoet heeft, echter steeds zeldzaam zijn, zoo verdient elke mededeeling van zulk eene ontmoeting belangstelling.

In de vergadering der Fransche akademie van den 30 Dec. j.l. werden twee brieven voorgelezen, de eene van den heer bouyer, luitenant ter zee, com-