Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
117

hem de meeste onrust. Hij kende al te goed, ja hij bewonderde zelfs de behendigheid van zijnen broeder in het maken van intriges, en hij kon zich best voorstellen, hoe licht een onervaren meisje als Christine zich door Alfreds aardige manieren zou laten medesleepen.

Maar men kon Alfred niet vertrouwen, en het was zijn plicht, zijn dure plicht Christine voor hem te waarschuwen. Heel gemakkelijk ging het echter niet, eene geschikte gelegenheid te vinden haar te spreken. Zoo dikwijls mogelijk ging hij in de laatste dagen vóór zijn vertrek langs hare vensters of bleef even in de poort staan; de twee of drie treden durfde hij echter niet af te gaan. Tweemaal ontmoette hij haar, maar hij voelde zich zoo beklemd en de stem stokte hem zoo in de keel, dat hij blijde was toen zij voorbij was. Zij zag er ook zóó niet uit, dat het hem aanmoedigde, haar aan te spreken.

Eindelijk was de dag, die voor zijn vertrek bestemd was, aangebroken. Nu moest hij dus trachten haar te spreken te krijgen; toen hij in de poort was, verschoof hij het oogenblik nog wat: hij kon eerst toch wel boven gaan afscheid nemen. Hij was zoo verstrooid, dat allen er een weinig om lachten, uitgenomen Hilda, die hem schreiend beloofde, te zullen schrijven.

Toen hij uit het kamertje van den concierge de weinige treden, die naar Christine's kamer voerden, afging, draaide alles voor zijn oogen, en hij viel bijna in de kamer. Gelukkig was er niemand, maar Christine, die iemand met zoo'n leven had hooren binnen komen, kwam dadelijk uit de keuken.

"Ik ben het maar," stamelde de dokter, "ik struikelde over de mat.... ik ga op reis."

Ja, Christine had het reeds gehoord.

"Ik kom nu afscheid nemen."

Christine droogde de rechterhand wat aan haren boezelaar af.