Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
118

"Ik.... ik wou u vragen," maar verder kwam het niet. Al de mooie wendingen van den zin, dien hij had willen? uitspreken, waren als weggevaagd.

Onwillekeurig moest Christine even glimlachen. Dit gaf hem moed. "Ik wou zoo graag, dat gij veel.... een weinig meen ik.... aan mij dacht, wanneer ik zoover weg ben."

Al het bloed steeg hem naar het hoofd; hij wilde zoo gaarne den zin nog eens gezegd hebben, maar vond zulks wat heel gek. Christine was ook rood geworden, zij zag voor zich neer, maar glimlachte tevens.

Toen werd de dokter zelfs vermetel; "en zoo wilde ik u zeggen, dat gij voor Alfred op uwe hoede moet zijn."

Deze woorden moest Johan Bennecken niet hebben gezegd; ternauwernood was de zin aan zijne lippen ontgleden of Christine richtte zich trotsch in hare volle lengte op, kwam eene schrede nader en vroeg: "Wat meent gij hiermede?"

Zij sprak in het dialect, dat zij anders in de stad afgelegd had, toen hij haar aanzag, ging hij een paar schreden achteruit en vroeg:

"Ja, neem mij niet kwalijk, ik meende maar...."

"Ik ben oud genoeg, om op mij zelf te kunnen passen," beet Christine hem kortaf toe.

"Ja.... ja.... zoo meende ik het niet. Vaarwel!" en Johan strompelde de twee, drie treden weer op. Toen hij weg was, wierp Christine zich op haar bed en weende bittere tranen; dat hij ook zulke slechte dingen van haar kon gelooven!

De arme dokter werd door duizenden verwarde gedachten geplaagd; eindelijk geloofde hij vast en zeker, dat zij Alfred beminde.

De kruier die op het bestemde uur kwam om voor zijne bagage te zorgen, kon uit mijnheer niet recht wijs worden: hij sprak zoo verward. Een paar vrienden kwamen even bij hem aanloopen om hem eene goede reis te wenschen;