Pagina:Arbeiders.djvu/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
160

"Maar van wien .... van wien heeft zij de ziekte geërfd?"

Hij was doodsbleek en zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd.

"Maar mijn goede jongen, hoe kunt ge je die zaak zoo aantrekken," vroeg de oude dokter, die echter het verband der zaken begon te begrijpen, natuurlijk heeft zij die van haren man geërfd. Tweemaal is hij in 't hospitaal in de afdeeling voor huidziekten geweest, wist gij dat niet, ik heb hem hier in 't boek staan, dien ouden schurk!" en de dokter begon in een dik boek, dat op zijne schrijftafel lag, te bladeren.

"En gij wist het en hebt haar niet gewaarschuwd, dokter Rohde, dat was meer dan gemeen van u," en Johan stond met gebalde vuist voor hem.

"Mijn beste jongen, ik heb waarachtig met je te doen," antwoordde hij, waart gij niet van huis geweest, zoo had ik het jou als collega medegedeeld, maar je weet zelf, dat, zoo wij doktoren alles vertelden, wat wij weten, menig voorgenomen huwelijk zou afspringen, om er nu nog niet eens van te spreken, dat wij ons zelf veel schade zouden berokkenen. Overigens kwam het mij voor, dat het ditmaal eene zaak betrof, die je vader meer aanging dan mij."

"Wilt gij nu nog bovendien beweren, dat mijn vader er van wist! 0, gij zijt en blijft een oude cynicus!" Zijne oogen fonkelden van toorn en zonder vaarwel te zeggen ging hij weg.

"Arme jongen!" zeide de oude geneesheer en nam de courant weer ter hand, "het is hem nooit meegeloopen!"

Al de bekenden van Johan Bennecken waren het eens, dat het verblijf in het buitenland een' vreemden invloed op hem had uitgeoefend. Hij bezocht niemand, was nooit te huis en liet zich niets aan zijne praktijk gelegen liggen. Des nachts, of des avonds laat kon men hem op straat ontmoeten, meest echter in de nabijheid van