Pagina:Arbeiders.djvu/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
165

zal u nooit weer zien en ook niet meer de zee en ons huisje; groet den opperloods.

Vaarwel! Uw   

Christine."

Zij was zoo uitgeput, dat de dokter, toen hij aan het bed trad, met naphta de levensgeesten moest opwekken. Hij schreef het adres op den brief en hielp haar in den wagen tillen. Ofschoon het vervoer met de meest mogelijke voorzichtigheid had plaats gehad, was de zieke, toen zij in het oude hospitaal weer te bed lag, geheel uitgeput.

Zeer lang lag zij met gesloten oogen; toen zij ze eindelijk opende, gleed er een glimlach over haar gelaat. Door het raam zag zij de heldere, blauwe voorjaarslucht; de zonnestralen vielen in het nette, vriendelijke vertrek, dat haar door zijne zorg was afgestaan.

Christine wendde het gelaat naar hem toe: "Hartelijk dank voor alles, Johan. Hier zal het sterven mij niet moeielijk vallen." En zij strekte zich uit tusschen de helder witte lakens en sloot de oogen.

Maar de glimlach bleef liggen op het uitgeteerde gelaat, dat door de ziekte zoo geheel veranderd was, en die glimlach maakte haar in zijne oogen weer even schoon als in vroegere dagen.




XVII.

In een en donkeren, regenachtigen, woesten nacht voer de groote stoomboot, die op weg van Christiania naar Tromsö was, door de Flekkefjord.

De postbeambte van het vaartuig had juist even aan de brug het postpakket afgegeven; slechts twee of drie brieven en eenige couranten bevonden zich in het taschje