Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
166

van zeildoek, waarnaar toch met verlangen werd uitgezien.

"Krijgen wij slecht weder, stuurman," riep de postbeambte den stuurman toe.

"Wis en zeker," luidde het antwoord, "wanneer wij bij Egersund inloopen, zal ik je waarschuwen."

"Best," zeide de postbeambte en hij verdween in de kleine hut, waarin eene lamp met kap een gezellig licht verspreidde.

In Christiaansand was een dikke zak met brieven voor het buitenland aan boord gekomen, waardoor de nauwe hut vol lag met zakken en zeildoektasschen, die alle met eenen posthoorn gemerkt waren. Op de kleine sofa lagen pakketten bij hoopen, en de tafel, die vóór de plank met de vele loketten stond, lag vol brieven. De postbeambte, een jong tamelijk gezet man met blonden baard nam op zijne tabouret plaats, na zijne pet met gouden band eerst te hebben opgehangen, blies in de verkleumde handen, en begon daarna, om wat orde in dien chaos te brengen, aan het sorteeren der brieven. Hij werkte ijverig door, want zoo lang de boot in betrekkelijk kalm water was, moest hij den tijd ten nutte maken.

In het salon brandden slechts twee lampen, die half waren neêrgedraaid; eenige heeren lagen er in hunne plaids gewikkeld op de sofa's.

In de dames-kajuit was het heel stil; zoo goed als het ging, trachtte men er in slaap te komen en met huivering dacht men aan het oogenblik, waarop de boot weer in volle zee zou zijn.

De machine werkte met zware regelmatige slagen, die aan het achtergedeelte van het vaartuig eene gelijkmatige beweging gaven. Met tergende regelmatigheid sloeg een lampeglas tegen een koperen voorwerp en een onvermoeid voetganger liep op het halfdek heen en weer, altijd maar heen en weer over de hoofden van hen die zoo gaarne wilden slapen.