Pagina:Arbeiders.djvu/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
168

terwijl de sporen van de ziekte, waaraan hij leed, op zijne jas te zien waren, op het dek; bitter voelde hij zich teleurgesteld: een zijner vrienden had hem wijs gemaakt, dat het onmogelijk was zeeziek te worden, zoo men maar zorg droeg voortdurend in beweging te zijn en op het dek te blijven.

De heeren, die in het salon lagen, moesten zich aan den rand der tafel vasthouden om niet van de sofa's op den vloer te recht te komen, het tikkend geluid, dat het lampeglas den geheelen tijd had gemaakt, was door honderden andere tergende geluiden vervangen, die zich telkens, naarmate de boot op en neer ging, lieten hooren. Wanneer het vaartuig op de eene zijde viel, kraakten de lambrizeeringen in de salons en de koppen, die in rijen aan de zoldering van het buffet hingen, rinkelden dat het een aard had. Dan stond de boot op eens recht overeind, doch viel dadelijk naar de andere zijde over en al de koppen rinkelden weer mee. Eene tabouret en eene paar bij zeeziekte onmisbare zaken, rolden met volle vaart in het heeren-salon, eerst naar den eenen, toen naar den anderen kant; eene deur vloog uit het slot, en sloeg regelmatig open en toe; de machine werkte met alle krachtsinspanning, nu eens met een brommend geluid, dan weer met een vreeselijk geraas en schuddende beweging, wanneer de schroef voor een oogenblik uit het water kwam. In het hoekje van den postbeambte sliepen de brieven kalm in de pakketten, en de postbeambte sliep, met de brieven voor Egersund bestemd in de hand, ook rustig te midden van al dat gebalder door; en al degenen, die langs het strand of meer in het land woonden, en aan wie de brieven waren geadresseerd, lagen ook ter neer en sliepen, uitgenomen de een of ander, die gedurende den nacht onrustig heen en weer liep, wachtende op het reeds zoo lang gevreesde bericht en zich in slaap wiegde, met de zoete hoop, wanneer hij het loeien van den storm