Pagina:Arbeiders.djvu/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
171

waarin zij zich nu bijna twee jaren lang hadden bewogen. Zij bepaalden zich slechts tot "die zaak" waaraan nooit een eind scheen te komen.

Al het geld, dat uitgegeven was, al de goede woorden en beloften van zijnen broeder, al zijne verwachting en al zijne teleurstellingen, alles, wat hem al dien tijd in spanning had gehouden, scheen zijne krachten ontzenuwd en verlamd te hebben; het was, alsof hij streed met eene donkere, geheimzinnige macht, zonder iets van den strijd te begrijpen.

Diep in het gebergte had hij tegen bergverzakkingen te strijden gehad, maar dat was een eerlijke kamp geweest en toen hij het onderspit had moeten delven, was er een eind aan gekomen. Maar hier werd hij door iets anders vervolgd. Waar hij zich ook heen wendde, overal stiet hij tegen iets kouds, iets weeks, dat hij niet verbrijzelen kon en dat hardnekkig weerstand bleef bieden. Hij ontmoette het op weg, wanneer hij naar de kerk ging en de Heden voor hem op zij gingen; hij ontmoette het op het Thing, waar hij bij alle gelegenheden moest hooren, dat hij voor de rechters was geweest; wanneer hij zijn werk aan de sloot weder wilde opnemen, zag hij het opnieuw; hij gevoelde zich als in boeien geslagen; overal ontmoette hij hindernissen, die hij niet scheen weg te kunnen ruimen en zoo verrichtte hij voortdurend in stal en huis eigenlijk vrouwenarbeid; want hulp wilde hij niet aanschaffen.

Op de plaats waar hij zat en door de morsige ruitjes tuurde, kon hij bijna niets van de halfvoltooide sloot zien. Het graven van die sloot was zijn grootsche plan geweest, toen hij te Krijdsvig een poosje was geweest. Zij zou de grens van het zand uitmaken, zijne hoeve tegen het drijfzand beschutten. Tevens was hij van plan geweest wilgen, teenen en helm aan het strand te planten, op de wijze die in de courant was aangegeven.