Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
23

hebben. Wanneer hij daar zoo diep in den grond met graven bezig was, had hij werkelijk iets, dat schrik kon in boezemen; daar hij altijd blootshoofds liep, uitgezonderd op feestdagen, maakte de dikke rosachtige haarbos een vreemd effect; wanneer men die van uit den grond zag opkomen, en alle reizigers, die den landweg kwamen langs rijden, konden niet nalaten; wanneer zij Njaedel zagen, aan den koetsier te vragen, wat dat voor een man was. Njaedel, die altijd zeer in zijn werk verdiept was, bemerkte nooit, dat hij zoo de aandacht trok. Met op elkaar geklemde tanden en gefronste wenkbrauwen groef en wroette hij met spade en houweel in den grond, zoodat de klompen aarde wijd en zijd heenvlogen, en kwam er een steen in zijnen weg, die onbeweeglijk scheen, zoo scheen zijn ijver te verdubbelen: hij rustte niet, voordat het hem gelukt was dezen te verwijderen en hij bromde intusschen bij zich zelf als een beer.

Tegen het schaftuur, of wanneer het te donker werd om verder te arbeiden, kwam hij uit den grond te voorschijn, en stiet het slijk van zijne klompen. De spade werd in den grond gestoken en het werk met aandacht bekeken. Wanneer het gedane werk hem beviel, streek hij gewoonlijk met de knuisten door zijn haar, zoodat dit naar alle kanten uitstond en een tevreden glimlach lag er om zijnen mond.

Binnenshuis, vooral in gezelschap van vrouwen, was hij zoo zacht als een lam; hij liep altijd zoo voorzichtig door de kamers, alsof hij vreesde, in geval hij zich in zijne geheele lengte uitrekte, het dak van het huis te zullen aanraken.

Terwijl de heeren in het huis van den Lensmand aan het middagmaal waren, begon het te regenen, en de droppels vielen zoo gelijkmatig neer, dat men er zeker van kon zijn, dat de regen lang zou aanhouden.

Eenige boeren zochten eene schuilplaats in de omlig-