Pagina:Arbeiders.djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
40

"Zeker, buurman, en vraag hem vooral voor Christine vriendelijk te willen zijn. Betaling kan hij voor haar krijgen, zoo hij het wil hebben."

"Hij zal zeker kostgeld voor haar nemen."

"Anders zit er warmpjes in," antwoordde Njaedel. "Dat is me een kerel, die het ver in de wereld heeft gebracht. Ja mijne moeder wist het wel; jij Njaedel, zei ze altijd, je bent een groote slungel, zoo stijf als een stokvisch, maar Anders is fijn en glad als een aal."

"Waarom nam hij na den dood van je vader de boerderij niet over, hij was toen de oudste?"

"Met alle geweld wilde hij, dat ik die overnemen zou."

"Hij wist drommels goed, waarom hij zulks deed—hij liet jou met den vervallen boel zitten en trok zelf met zijn geld de wijde wereld in."

"Zoo moogt ge niet over Anders spreken, hoor," antwoordde Njaedel, "hij was altijd zulk een flinke jongen. Het komt mij voor, alsof het gisteren gebeurd was, dat wij voor moeder heidekruid gingen plukken. Anders wist de mand zoo vol te pakken, dat er geen sprietje meer in kon."

"Maar jij droegt ze naar huis, hé?"

"Wat?.. ja dat sprak van zelf, ik was van ons beiden de sterkste."

"Maar wat doet hij eigenlijk voor den kost.., die Anders," vroeg de opperloods.

"Hij is werkzaam aan iets heel voornaams, maar hoe dat eigenlijk heet, schiet mij niet te binnen."

Njaedel ging naar de kast toe, om naar een ouden brief van zijn broer te zoeken.

De klink van de achterdeur werd zachtjes opgelicht en men hoorde iemand door de keuken gaan. Het was er reeds tamelijk donker door het regenachtige weder; in het Noordwesten alleen was er aan den horizon eene lichte streep te zien, die een geelrood schijnsel in de kamer wierp.