Pagina:Arbeiders.djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
41

Zoodra Njaedel zag, dat het Sören Börevig was, die binnenkwam, sloeg hij de deur van de kast toe, en zeide ruw: "Gij komt zeker eens kijken, of ik alleen in huis ben. Ja zie nu de bedden goed na.... misschien kunt gij nog wat ontdekken, dat ergernis wekt.... gij...."

"Het recht moet zijn loop nebben," antwoordde Sören op zachtmoedigen toon, "en dringend vermaan ik je.... Njaedel..."

"Wat komt gij doen?" viel hem de ander in de rede.

Sören waagde niet te beweren, dat hij, ofschoon hij pachter van den predikant was, alleen was gekomen om hem te vermanen; tegen zijne gewoonte begon hij dus zonder omwegen, "ik heb met den advocaat Tofte gesproken."

"Over het wier aan het strand?"

Ja, daar praatten wij ook wat over. Hij meende, de advocaat dat het maar zoo niet aanging, dat ik het wier, dat ik noodig heb, daar niet van daan kon halen,.... dat kon.... dat kon...."

"Misschien ergernis verwekken," merkte de opperloods droogjes aan, terwijl hij bij den haard zijn pijpje aanstak.

"Neen, dat meende hij nu juist niet, maar hij vond, dat' het te betwijfelen viel of die sloot...."

"Ik heb mijn bewijs van eigendom," zeide Njaedel.

"Ja, ja, dat hebt gij...." en Sören ging weer naar de deur .... "ik kwam hier maar even binnen loopen, om te zeggen, dat wij dan wel moeten beginnen.

"Beginnen?" vroeg de opperloods.

"Ja.... met het proces."

"Proces!" riep de opperloods en hij kwam dichter bij, "bedenk je tweemaal Njaedel, vóór je daarmee aanvangt. Ik ken er, die voor geringer zaak dan deze, huis en hof verloren hebben, alleen door dat ongelukkige procedeeren. Meer dan één eerlijke kerel ligt eenige voeten diep in de aarde.... en de advocaat Tofte was aan dien vroegtijdigen dood schuld."