Pagina:Arbeiders.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
42

"Gij moet zoo niet over uwen naaste spreken, opperloods, want de advocaat meende ook, dat het een lang en kostbaar proces kon worden."

"Ik graaf mijne sloot en daarmee uit," zeide Njaedel.

"Dat zult gij wel laten Njaedel, wanneer de drost hier geweest is en hij het verbiedt."

"Het mij verbiedt?"

"Ja, ziet gij," antwoordde Sören, "want gij moet dan met graven wachten, totdat er uitspraak in de zaak is gedaan."

Njaedel ging heen en weer in het vertrek, zette eenen stoel wat te recht en zag besluiteloos den opperloods aan, doch eindelijk kwam hij weér tot de hoofdzaak terug en zeide op vasten toon, terwijl hjj de eene hand tegen de andere sloeg: "ik heb mijn koopcontract van den Bisschop te Kristiansand."

"Gij kondt den bisschop wel eens vragen, hoe het eigenlijk met dat wier aan het strand geschapen is," zeide Sören op zoetsappigen toon en hij keek hem van ter zijde aan.

"Ja,—daar zegt gij wat Sören," mompelde de opperloods, "het zou dan niet op zoo groote onkosten loopen."

"Of misschien zouden wij nog beter doen, het aan den koning te vragen," zei Sören schijnbaar los weg en hij keek door het raam.

"Ja, de koning staat toch boven den bisschop," zeide Njaedel, "maar zou hij er ons op antwoorden?"

"Wanneer wij de zaak bij het Departement indienden, en de beslissing...."

"Waar zegt gij?"

"Bij het Departement," antwoordde Sören, die goed op de hoogte scheen te zijn.

"Buurman," zeide Njaedel tot Sechus.... "daar is Anders werkzaam, dat woord wou mij maar niet te binnen schieten.... Maar hoort de koning dan van de zaak?"

"Ja," verklaarde Sechus, "dat is de weg naar den koning."

Njaedel dacht een oogenblik na.