kwam uitnoodigen; het was een mooie winterdag, een weinig had het maar gevroren, het woei volstrekt niet en de zon scheen zoo helder.
Maar Falck-Olsen begon droogjes over zaken te spreken, over de slechte tijden en over verlies van alle kanten.
"Ja, ja," viel de minister hem in de rede, terwijl hij in het vertrek heen en weer ging, en de handen zoo hield, dat de uitgespreide vingers aan de toppen elkaar raakten, de industrie en de handel verkeeren hier tegenwoordig in slechten staat.... dit kan niet ontkend worden maar wij hopen echter...."
"Och het zal heel wat duren, eer hier verbetering in komt! Ik weet niet, waaraan het in dit land ligt. Voor een poosje gaat alles goed, ja brillant zelfs, maar plotseling komt er een stilstand en de heele boel valt uit elkander; niets kan bij ons tot bloei komen; alles wat wij ondernemen komt zoo vervl.... langzaam tot stand. Laten wij b.v. de Actienbank maar tot voorbeeld nemen, die verleden jaar met zooveel champagne opgericht werd, en van 't jaar?—nu gij weet zelf, hoe de boel staat."
Bij deze woorden slaakte de minister eenen zucht van verlichting.
Hij had gevreesd, dat de groothandelaar was gekomen. om hem mede te deelen, dat het zeer moeielijk was, geld te verschaffen, dat hij groote contante betalingen had moeten doen en meer dergelijke onaangename zaken, over welke Olsen gewoon was, hem te komen onderhouden, wanneer hij slecht geluimd was. Maar de Actienbank was een heel onschuldig onderwerp van gesprek, en hij antwoordde dus op schertsenden toon: "Als lid van het bestuur in de bank moet ik protesteeren tegen dien aanval. Integendeel hebben wij, zooals de boeken zulks bewijzen...."
"Och de boeken," antwoordde Falck-Olsen toornig, de boeken mooi te laten sluiten is zoo'n kunststuk niet;