iedere domkop kan dit tegenwoordig. Maar de fout zit daarin, dat het bestuur geen zweem begrip heeft van zaken te doen. Wat kan men verwachten van al die geleerde juristen, die nooit van hun leven zaken gedaan hebben, van die raadsheeren, advocaten en rechters—zij hebben geen jota verstand van zaken, neen waarachtig, zij begrijpen er niets van."
De minister was nu door deze woorden op de hoogte gekomen, wat "de zaak" was, die den heer Falck-Olsen zoo bezig hield; hij legde de vingertoppen voorzichtig tegen elkander aan, en zeide: "Hierin hebt gij voor een groot gedeelte gelijk, beste vriend, voor een groot gedeelte, maar,"—hij bleef voor hem staan en hield den groothandelaar bij de jas vast, terwijl hij vervolgde: "het is toch vreemd, heel vreemd zelfs, en jammer tevens, dat een man zoo als gij volstrekt niet eerzuchtig zijt."
"Wat meent gij hiermede?" vroeg de heer Falck-Olsen,—en hij zag den minister eenigszins weifelend aan.
"Is het u nooit ingevallen, dat gij u al te weinig van den invloed bedient, dien gij bezit.... of ten minste bezitten kunt? Daar hebt gij de Actiënbank bijvoorbeeld, waarover gij zoo even hebt gesproken; waarschijnlijk zal op de volgende vergadering, de oude Raadsheer Falbe zijn ontslag als Directeur der bank wel aanvragen, en zou die post nu niet juist iets voor u zijn?"
"Ja, dat is juist de post, dien ik wil, dat men mij zal aanbieden," riep de heer Falck-Olsen uit.
"Onmogelijk.... ongelukkigerwijze, onmogelijk: mijn vriend," antwoordde de minister, en hij ging weer in de kamer op en neer.
"Zoo, en mag ik vragen, waarom?"
"Wijl de Consul Lind waarschijnlijk voor dien post gekozen zal worden en hij gaarne Directeur wil zijn...."
"Wil?... wil? Heeft men ooit zoo iets gehoord," riep de groothandelaar met een gedwongen lach uit; "het zou