Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
95

wel eens aardig zijn te hooren, waarom allen naar de pijpen van dien heer moeten dansen! hij is niet rijker, dan ik."

"Neen.... zeker is hij dat niet, maar men kan zich op hem verlaten."

"Wat meent gij met deze woorden, Excellentie? Ben ik misschien iemand, op wien men zich niet verlaten kan?"

Niet zoo driftig!... niet zoo driftig.... beste vriend," zeide de minister glimlachend, en dwong hem te gaan zitten. "Sta mij toe, u mijne bedoeling met een eenvoudig voorbeeld op te helderen. Gij gaaft,—zooals gij u wel herinnert—een paar maanden geleden een bal, een prachtig feest, moet ik zeggen: niets ontbrak, alles was volkomen zoo als het zijn moest, in het kort "comme il faut." En toch.... veroorloof mij u aan eene kleine scene, die er toen plaats had, te herinneren." Nu was de minister in zijn eigenlijke element. Kleine, geheime conferentiën, zoo onder vier oogen en met gesloten deuren vielen in zijnen smaak. Hij kon dan zoo echt vertrouwelijk zitten praten, het was of hij geheel in het belang van hem, met wien hij sprak, zijn hart uitstortte en meedeelde, wat hij anders aan niemand toevertrouwde, en wat hij eigenlijk beter zou gedaan hebben te zwijgen; alles ging op zulk eene wijze toe, dat hij, met wien hij gesproken had, bij het heengaan de volle overtuiging koesterde het volkomen vertrouwen van den minister te bezitten en geheel op de hoogte was van alle geheimen der regeering. En toch werd van den minister gezegd, dat de voornaamste eigenschap, die hij als staatsman bezat, juist bestond in eene buigzame en toch onwrikbare bescheidenheid.

Hij schoof zijnen stoel wat dichter bij dien van den groothandelaar, zag hem vertrouwelijk aan, en zeide:

"Het kan eenigszins vreemd schijnen, dat een gast zijnen gastheer gaat critiseeren maar wij kennen elkaar zoo