Pagina:Architectura vol 005 no 006.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
34
6 Februari 1897.
ARCHITECTURA.


goede archeologische gronden oordeelkundig te herstellen. Zijne fantasien spelen hem daarbij parten, die noodlottig worden voor het aan zijne zorgen toevertrouwde monument.
 Het geval van peterborough is van hier uit moeielijk te beoordeelen en tegenover het afkeurig oordeel van de genoemde deskundigen staan ook de meeningen van tal van architecten van naam, die den geheelen afbraak noodzakelijk achten.
 De vrees echter, dat onder de handen van den heer pearson de uitvoering van dat belangrijk werk niet zoo zal geschieden, als met het oog op de hooge kunstwaarde van het monument zeer gewenscht is, schijnt gerechtvaardigd te zijn.

middelburg. f.


UIT: HER­BERT SPEN­CER „OVER DE ONT­WIK­KE­LING DER MAAT­SCHAP­PE­LIJKE WERK­KRING­EN.”   con­tem­po­ra­ry re­view.

De maatschappelijke samenleving kan als een langzaam opgroeiend levend organisme worden beschouwd. De verkregen kennis betreffende allerlei volken moet belangrijke wijzigingen teweeg brengen in de gangbare meeningen omtrent de grondslagen der gemeenschappelijke samenleving, en zij zal ons doen zien hoe velen onzer sociale instellingen, welke wij nu veroordeelen, noodzakelijk voor den ontwikkelingsgang zijn geweest en dat de vooruitgang van de samenleving is bepaald geworden door politieke en klerikale invloeden, welke ons thans afkeurenswaardig voorkomen en onbestaanbaar met een hooger maatschappelijk ideaal. Onbevooroordeelde historische beschouwingen leeren de waarheid der bewering kennen, dat zonder autokraten en despoten de ontwikkeling der samenleving niet eens had kunnen beginnen, en dat de heerschappij der priesters in de oudste tijden noodzakelijk en heilzaam is geweest, en stellen tevens in het licht, hoe uit de ongeorganiseerde groepen der oorspronkelijke menschen eerst een enkel persoon of eenige weinigen een middenpunt zijn gaan vormen, van hetwelk de stoot tot geordende samenleving, de eerste stap op den weg der beschaving uitging. Men kan op grond daarvan een algemeene wet der evolutie van sociale werkkringen vaststellen.
 Een eerste stap tot organisatie der ongeordende menschengroepen is door alle tijden heen het ontstaan van een „politieke” macht geweest, meestal wel in den persoon van een buitengewoon krachtig aanvoerder of leider. De gewone doodenvereering nam na het sterven van zulk een persoon meer dan gewone proporties aan, waarin weder een aanleiding tot uitbreiding der godenvereering en de kiem voor de ontwikkeling van een primitieven priesterstand gegeven was. In de geschiedenis van egypte kunnen wij duidelijk nagaan, hoe oorspronkelijk alle fuuctiën van bestuur en beheer gecentraliseerd waren in zijn directe omgeving of kring van helpers. Er kon toen geen conflikt tusschen hem en het priestergezag ontstaan, omdat zij, de koningen, zelven de hoogepriesters waren en de priestelijke waardigheden nog niet voor onvereenigbaar met andere beroepen of betrekkingen werden gehouden. De priesterambten waren staatsbetrekkingen, welke in principe niet verschilden van die eens legeraanvoerders, van een bestuurder eener provincie of van een architect. De zonen pharoh’s waren gewoonlijk diens architecten.
 Het ontstaan der zelfstandige maatschappelijke werkkringen is het belangrijkste deel der sociale evolutie, en daarin zijn de natuurlijke ontwikkelingswetten geheel te herkennen. Het is of wij een individueel organisme zich uit een kiem zien ontwikkelen, waarin alles oorspronkelijk nog gelijkvormig zich voordoet en de indruk eener eenheid maakt, maar waaruit onder geschikte omstandigheden het samengestelde planten- of dierenlichaam met zijn organen tot stand komt[.]
 Daar het plengen der offeranden oorspronkelijk het werk der priesters was, moet de oprichting der heilige altaren oorspronkelijk eveneens tot hun werkkring behoord hebben. Denken wij ons het altaar wat samengestelder geworden en weldra overdekt en binnen wanden besloten, dan zien wij de beginselen van den tempelbouwvoor ons. De eerste groote gebouwen kwamen door de bemoeiingen der priesters tot stand. Later konden dezen niet alles zelf uitvoeren of overzien en moesten als meer zelfstandige professiën de bouwkunde en de kunstenaars-architectuur ontstaan, nog altijd onder den direkten invloed van het doel en het plan der priesters. Van den tempel, als vereerde woonplaats van een gestorven heerscher, was de overgang tot het „paleis,” als die van het levende opperhoofd, niet moeielijk. Oorspronkelijk echter was er de scheiding tusschen het huis der godheid en dat van den koning nog niet, maar waren tempel en paleis één. Bij voortgaande differentieering evenwel lag in de oprichting van woningen voor het opperhoofd en de rijksgrooten de oorsprong der burgerlijke bouwkunde.
 Oorspronkelijk waren de priesters ook zulke primitieve beeldhouwers; en zeer lang, ook nadat kunstenaars een eigen werkkring in het beelden–snijden gevonden hadden, geschiedde hun arbeid nog onder het opzicht en met goedkeuring der priesters. Ook met de schilderkunst moet het ongeveer op dezelfde wijze gegaan zijn. Wij zien het beschilderen van beelden van vereerde personen, in den werkkring der priesters het eerst tot stand komen, en, ook nog toen afbeeldingen gebruikt werden om de daden der helden, waarop een stam trotsch was, in het licht te stellen, stond die primitieve schilderkunst geheel onder den invloed der godsdienstige voorstellingen. Dat blijkt ook uit het reeds zoo oude kleuren van standbeelden en de tempelversieringen (als wezenlijk bestanddeel van den ritus in de roomsche kerken nog van zoo groote beteekenis), en het vele eeuwen geleden reeds gebruikelijke portretteeren van overleden personen op hun grafsteenen of sarkophagen. Zelfs toen de werking der schilders eene meer zelfstandige was geworden, vormden godsdienstige onderwerpen nog schier uitsluitend den kring hunner bemoeiingen. Eerst langzamerhand kwam ook hier de secularisatie en daarmede de ontwikkeling van verschillende groepen van kunstenaars tot stand.
 Wij herkennen in hoofdzaak, bij de vorming der maatschappelijke groepen overal denzelfden ontwikkelingsgang. Er komen nog toestanden voor, o.a. bij de tibetanen, waar de lama niet alleen de hoogepriester, maar ook de schilder, de dichter, de beeldhouwer, de architect en de geneesheer is, al welke functiën door hem en een kleinen kring van regeeringspersonen worden uitgeoefend. Alle maatschappelijke betrekkingen vinden wij daar nog slechts potentiëel, als in een kiem, aanwezig in den werkkring van eenige weinige personen. Door voortgaande splitsing van het vormingsmateriaal, dat die kiem bevat, kunnen meer zelfstandige kringen tot stand komen, welke evenwel steeds, met elkander in verband, een organisch geheel blijven vormen. Evenals bij de ontwikkeling van een planten- of dierenorganisme zien wij hier uit het eenvoudige het samengestelde, uit het homogene het heterogene voortkomen.
 Bij de meerderheid is zeker nog het begrip niet doorgedrongen, dat de levensvatbare, de blijvende instellingen en toestanden in de maatschappij, langs natuurlijken weg tot stand moeten komen, dat het wezenlijke in de maatschappelijke verhoudingen het product is van langzaam opeenvolgende en zich combineerende veranderingen, welker werking door de heerschende machten niet opgemerkt of miskend wordt, omdat zij gelooven, dat dit alles slechts geschiedt door den invloed der koningen en de wijsheid der parlementen. Toenemende kennis is tot wetenschap geworden, welke een zoo grooten omvang heeft verkregen, dat één persoon zich slechts een onbeduidend deel daarvan kan eigen maken. Zij bestuurt en regelt thans alles op het gebied der voortbrenging, maar die toestand is ontstaan niet door den wil