Pagina:Architectura vol 005 no 006.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
6 Februari 1897.
35
ARCHITECTURA.


van vorsten of heerschers; het waren individuën, en groepen daarvan, die hun eigen neigingen volgden en hun eigen weg gingen. Het groote en goede in de menschelijke samenleving is toch blijkbaar in den loop van duizenden van jaren tot stand gekomen, zonder staatshulp, ja niet zelden ten spijt van staatsbemoeiingen. Want het zou aangetoond kunnen worden, dat herhaaldelijk groote nadeelen zijn toegebracht aan landbouw, nijverheid, handel enz., door wetten en beperkende bepalingen, welke nadeelen alleen opgeheven werden, toen men de dingen weder hunnen natuurlijken vrijen loop liet. Dat het laatste de ziel of het hart van het maatschappelijk leven vormt, moet langzamerhand een ieder in het oog vallen, die wil opmerken wat hij aan de vrije concurrentie van de individueele leden der samenleving te danken heeft.

wetensch. bladen.


INGEZONDEN. breda, 1 febr. 1897.
geachte redactie.

 De bouwkundige werkzaamheid te breda zou in twee groepen verdeeld kunnen worden: eene middeleeuwsch – kerkelijke en eene zoogen. renaissance – burgerlijke. De eerste beweegt zich in en bij de bouwwerken van den eeredienst onder afwisselende leiding van dr. cuijpers en diens leerling j. j. van langelaar te prinsenhage, die thans weder eene nieuwe parochie-kerk hier sticht. Behalve de kerkgebouwen zelve zoude eene studie der decoratieve werken die daarin voor en na worden aangebracht, als beeldwerken in steen en hout, meubels, muurschilderingen en gebrandschilderd glas – niet van belang zijn ontbloot.
 Op vele punten midden in de stad werden nieuwe winkelhuizen – logementen en dergelijken gebouwd, waaraan de bouwmeesters meer kunst trachten te vertoonen dan aan de rijen van nieuwe woningen die in de buitenwijken of in onze voorsteden verrijzen.
 Omtrent de waarde dier werken valt in ’t algemeen niet veel op te merken, als dat met behulp van portlandcement de gevels valsche nabootsingen van schijnbaar monumentale steenblokken in grillige afwisseling van vaal-wit tegen de baksteenkleur ten toon spreiden, het geheel door een schrale willekeurig geprofileerde torenspits bekroond.
 Een gunstige uitzondering op deze werken maakt het nieuwgebouwde winkelhuis op den hoek der Ridder- en Karrestraat. De bouwmeester van deze topgevels, die reeds van verre in de Ginnickenstraat zichtbaar zijn, tegelijk met den ranken toren onzer groote kerk, heeft goede leering getrokken uit de studie der zestiende eeuwsche gebouwen van breda, gorcum en dordt. Hier zijn verhoudingen en profileering beschaafd en goed begrepen. Een prijzenswaardige zelfbeheersching heeft dezen bouwmeester bewaard voor de barbaarschheden, die niet ver van deze plaats aan kostbaarder bouwwerken den voorbijganger onmeedoogend te lijf gaan.
 Wanneer het voorjaarsweer mijne uitnoodiging tot een bezoek aan de baronie en omliggende landen meer kracht komt bijzetten, zal ik u gaarne meer uit onze omgeving melden.

j.

leeuwarden, 31 Januari 1897.

 Nu er sprake is van een prijsvraag voor ’t ontwerp eener gemetselde spiltrap wensch ik de attentie te vestigen op een der merkwaardigste stukken metselwerk in ons vaderland: de net-stervormig overwelfde spiltrap van het kanselarijgebouw dat thans door ’t Rijk tot archief wordt ingericht. Met toepassing van slechts weinige en kleine blokken natuursteen is de groote breedte volgens zeer vlakke ellipsen met fijn geprofileerde roode baksteenribben overspannen, daartusschen de gewelfkappen van gele frissche steen. De spil in zandsteen is schroefvormig geprofileerd, alle aanzitten en doorkruisingen der gewelfribben hebben steeds afgewisseld vlaamsch ornament. De eer onzer kunsthistorie vraagt eene zorgvuldige bestudeerde reproductie van dit kunststuk van laat-middeleeuwsche techniek. Der Redactie van de architect mag dit werk hiermede worden aanbevolen — onze jeugdige frissche bouwkundigen zullen haar daarin wel willen bijstaan.
 Wanneer zullen de eerste reproducties van een schat van ornamentiek der vroeg-renaissance-grafplaatsen uit de kerk te franeker onze noordsche kunst — zich ook elders gaan vertegenwoordigen en den stroom van duitsche prenten helpen bestrijden?

t.


VRAGENBUS. aan het be­stuur van het ge­noot­schap ar­chi­tec­tu­ra et ami­ci­tia.
mijne heeren,

 Vrager dezes verzoekt UEd. beleefd eenige nadere toelichting omtrent de 11de Prijsvraag (een ontwerp voor een gemetselde open spiltrap).
 Het is hem niet duidelijk wat bedoeld is met een open spiltrap in verband met spilopening en uitbouw of torentje.

antwoord.

 Een trap als in de 11e schetsprijsvraag is opgegeven kan op bijgaande wijze bij een bouwwerk zijn aangebracht. Daaruit zal tevens blijken wat een gemetselde open spil is; evengoed kan de trap aan een uit– of inspringenden hoek, ter verbinding van gangen en kamers, zijn geplaatst.


VER­SLA­GEN VAN VER­GA­DE­RIN­GEN.   ver­ee­ni­ging tot be­vor­de­ring bouw­kunst, af­dee­ling arn­hem. ver­ga­de­ring van 27 jan. 1897.

 Na lezing en goedkeuring der notulen van de vorige vergadering worden de Heeren a. r. freem en w. g, lensink als bestuursleden herkozen en de Hr. j. h. muller na ballottage als aspirant-lid aangenomen.
 Thans neemt de Hr. j. persijn jr. het woord om de 1e door het hoofdbestuur gestelde vraag te beantwoorden. Die vraag luidt:
 „Wat kan er van overheidswege gedaan worden om bij den aanleg van nieuwe straten of stadsgedeelten het bouwen van fraaie huizen te bevorderen?
 Verdient het voorbeeld van verschillende buitenlandsche steden, waar van stadswege, bij den aanleg van nieuwe wijken, premiën voor de mooiste voorgevels worden uitgeloofd, aanbeveling ook voor Nederl. steden?”
 De aanleiding tot deze vraag ligt volgens spr. voor de hand. In elke stad vindt men nieuwe wijken en straten, gevormd door huizen, waarvan de gevels en de aanleg niet alleen niet den minsten kunstzin vertoonen, maar die zelfs aan de meest bescheiden eischen, door goeden smaak gesteld, niet voldoen.
 De oorzaak tot dit treurig feit vindt spreker voor een overgroot deel in den speculatiebouw onzer dagen. Het is klaarblijkelijk dat menschen die er slechts op uit zijn, om van een zekere som gelds de meest mogelijke rente te trekken, niet vragen: „Zullen de aanleg en de gevel van mijn huis aan de eischen van goeden smaak voldoen?” maar wel: „Hoe kan ik het huis bouwen, zóó, dat het met de minst mogelijke kosten bewoonbaar is?” Daar er niet één wettelijk voorschrift bestaat waardoor deze wijze van bouwen kan worden voorkomen, meent spreker dat er in de meeste bouwverordeningen dan ook een groote leemte aanwezig is, die men moet trachten weg te nemen. De verordeningen geven eenige, en dan dikwijls nog zeer gebrekkige, voorschriften omtrent constructie enz., doch esthetische eischen worden niet gesteld.
 Enkele bepalingen echter zijn er, die aan de gemeentebesturen toch eenige bevoegdheid geven, waar het den aanleg van nieuwe wijken en straten betreft wat krasser op te treden. Lengte- en breedte-profilen van straten en wegen moeten door B. en W. worden goedgekeurd en zij zijn dus bevoegd die naar hunne zienswijze te laten wijzigen, indien aanleg en profiel niet in overeenstemming zijn met de omgeving, of niet strooken met de eischen die men aan straten in bepaalde stadsgedeelten kan stellen. Ook in de bepaling der rooilijn kan men meer vrij optreden en b.v. aan sommigen vrijheid laten een huis eenige meters terug te plaatsen, waardoor althans de eentonige rechte lijn waarin nu alle gevels gebouwd zijn, eenigszins wordt gebroken.